De Hoge Raad heeft onlangs aan het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen gesteld over de reikwijdte van de btw-vrijstelling voor handelingen in effecten (aandelentransacties).
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De procedure betrof een bedrijf dat actief was in de vastgoedsector en diensten verleende waaronder beheer, advisering en makelaardij. Het bedrijf had daarbij in 2000 ook diensten verleend aan twee opdrachtgevers die indirect (via een keten van vennootschappen) onroerende zaken in eigendom hadden. De diensten van het bedrijf hadden tot resultaat dat haar opdrachtgevers hun aandelen in de vastgoedvennootschappen direct of indirect hadden overgedragen aan kopers die het bedrijf had aangezocht. Het bedrijf had voor haar diensten aan de twee opdrachtgevers geen btw in rekening gebracht noch btw op aangifte voldaan. Het bedrijf meende dat sprake was van bemiddeling bij de overdracht van aandelen waarop de btw-vrijstelling voor aandelentransacties van toepassing is. De fiscus was van mening dat in feite sprake was van overdrachten van bestaande onroerende zaken. In geschil is of de verrichte diensten kwalificeren als bemiddeling inzake effecten, zoals belanghebbende stelt. De Hoge Raad twijfelt aan het oordeel van het Hof en legt vragen voor aan het Europese Hof van Justitie.
De Hoge Raad heeft onlangs aan het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen gesteld over de reikwijdte van de btw-vrijstelling voor handelingen in effecten (aandelentransacties).
De procedure betrof een bedrijf dat diensten verleende waaronder beheer, advisering en makelaardij. Het bedrijf had daarbij in 2000 ook diensten verleend aan twee opdrachtgevers die indirect (via een keten van vennootschappen) in Nederland gelegen onroerende zaken in eigendom hadden. De diensten van het bedrijf hadden tot resultaat dat haar opdrachtgevers hun aandelen in de vastgoedvennootschappen direct of indirect hadden overgedragen aan kopers die het bedrijf had aangezocht.
Het bedrijf had voor haar diensten aan de twee opdrachtgevers geen btw in rekening gebracht noch btw op aangifte voldaan. Het bedrijf meende onder meer dat sprake was van bemiddeling bij de overdracht van aandelen waarop de btw-vrijstelling voor aandelentransacties van toepassing is. De fiscus was van mening dat in feite sprake was van overdrachten van bestaande onroerende zaken. Het bedrijf stelde beroep in bij Rechtbank Haarlem maar dat was vergeefs. Vervolgens ging het bedrijf in hoger beroep bij Hof Amsterdam.
Het hof was van oordeel dat de door het bedrijf verrichte prestaties niet konden worden aangemerkt als het bemiddelen bij de overdracht van aandelen. Volgens het hof waren de diensten gericht op het realiseren van de best haalbare verkoopprijs van de onroerende zaken en de andere handelingen het die tot een overdracht van de onroerende zaak zouden kunnen leiden ondersteunde die activiteiten. In die visie van het hof was het niet relevant dat de opdrachtgevers het voornemen hadden om de verkoop van de onroerende zaken te realiseren door middel van een aandelenoverdracht. Naar het oordeel van het hof wordt de aard van de door het bedrijf verrichte prestaties ook niet bepaald door de wijze waarop uiteindelijk vorm is gegeven aan de overdracht van de onroerende zaak. Het bedrijf stelde daarop beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad merkte op dat de werkzaamheden van het bedrijf niet anders waren dan die van een makelaar in onroerend goed en erop waren gericht een gegadigde te vinden die het onroerende goed tegen een zo goed mogelijke prijs zou willen overnemen. Verder stelde de Hoge Raad vast dat de aan het bedrijf verstrekte opdracht inhield dat een gegadigde niet de juridische eigendom van de onroerende zaak zou verkrijgen, maar de aandelen in de vennootschappen die de onroerende zaak (direct en indirect) in eigendom hadden. De Hoge Raad wierp daarbij de vraag op of onder deze omstandigheden niet gezegd moet worden dat de handelingen van het bedrijf vrijgestelde handelingen inzake aandelen zijn, omdat deze erop gericht waren ‘rechten en verplichtingen inzake waardepapieren te wijzigen’ in de zin van enige recente arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) en ook dit resultaat hebben gehad. De Hoge Raad stelde daartoe aan het HvJ EU enige prejudiciële vragen om daarmee de reikwijdte van de Nederlandse btw-vrijstelling voor handelingen in effecten te kunnen bepalen.