Een directeur-grootaandeelhouder (dga) kan onder daartoe gestelde voorwaarden pensioen in eigen beheer houden. Het is daarbij van groot belang dat hij (middellijk) grootaandeelhouder is en blijft van de vennootschap waar hij in dienst is en die de pensioentoezegging heeft gedaan. Wordt de aandeelhoudersband doorgesneden door verkoop van deze vennootschap, dan is in fiscaal opzicht geen sprake meer van een zuivere pensioenregeling.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Bij bedrijfsreorganisaties waarbij vennootschappen worden verhangen mag het pensioenaspect daarom niet onderbelicht blijven. Illustratief hierbij is een arrest van de Hoge Raad waarbij de Hoge Raad de uitspraak van Hof Den Bosch geheel bevestigde zonder bijkomende motivering. In die procedure had de dga de bv waar hij een dienstbetrekking had, verkocht aan een vennootschap van zijn zoon. Zijn pensioen bleef in eigen beheer bij een andere vennootschap van de dga. Bij een boekenonderzoek kwam naar voren dat de pensioenregeling fiscaal onzuiver was geworden. Er volgde een forse naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen met boete en heffingsrente.
Een directeur-grootaandeelhouder kan onder daartoe gestelde voorwaarden pensioen in eigen beheer houden. Het is daarbij van groot belang dat hij (middellijk) grootaandeelhouder blijft van de vennootschap waar hij in dienst is en die de pensioentoezegging heeft gedaan. Wordt de aandeelhoudersband doorgesneden door verkoop van deze vennootschap, dan is in fiscaal opzicht geen sprake meer van een zuivere pensioenregeling. Bij bedrijfsreorganisaties waarbij vennootschappen worden verhangen mag het pensioenaspect daarom niet onderbelicht blijven. Illustratief hierbij is een arrest van de Hoge Raad. De zaak was als volgt.
Een man was vanaf 1982 enig aandeelhouder en bestuurder van een bv die onder meer een garagebedrijf exploiteerde. In 1995 droeg de bv het garagebedrijf over aan een dochtervennootschap (Garagebedrijf bv). De man verkocht een andere dochtervennootschap aan zijn zoon. Op 30 juni 2000 verkocht de man alle aandelen Garagebedrijf bv aan de vennootschap van zijn zoon. De bv had aan de man een pensioentoezegging gedaan en had het pensioen in eigen beheer gehouden. Dat bleef ook zo nadat de man na de overdracht van Garagebedrijf bv in dienst was getreden bij die vennootschap. De pensioenpremies werden door Garagebedrijf bv overgemaakt aan de bv.
Bij een boekenonderzoek bij de bv in 2005 kwam ook de gang van zaken rond het pensioen naar voren en bleek dat de man geen aandeelhouder meer was in de werkgever (Garagebedrijf bv) die de pensioenpremies betaalde. De pensioenregeling van de man was daardoor fiscaal onzuiver geworden. De inspecteur legde de bv een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen van € 225.525 op met een vergrijpboete van € 22.552 en € 39.962 aan heffingsrente. In de naheffingsaanslag was de waarde van de pensioenaanspraak op 31 december 2000 plus de in de jaren 2001 tot en met 2003 door de bv ontvangen pensioenpremies (totaal € 225.525) begrepen. Na bezwaar verminderde de inspecteur de naheffingsaanslag tot € 129.870, de boete tot € 12.987 en de heffingsrente tot € 23.247.
De man gaf aan dat de opgetreden fiscale gevolgen niet waren beoogd en dat Garagebedrijf bv na haar verkoop in 2000 niet langer pensioenpremies aan de bv zou hebben betaald als zij een juiste voorstelling van zaken had gehad. De man legde de inspecteur een compromisvoorstel voor om alles te herstellen zoals het had moeten zijn. De inspecteur merkte op dat een beroep op dwaling pas succesvol was als de tussen de bv en Garagebedrijf bv gesloten verzekeringsovereenkomst zou zijn vernietigd. Dat was niet gebeurd. Ook had nog geen feitelijke afstorting van het pensioenkapitaal bij een toegestane verzekeraar plaatsgevonden. De man wilde dat pas doen als overeenstemming met de inspecteur was bereikt. Dat was niet gelukt en de zaak kwam voor Rechtbank Breda.
De rechtbank kwam tot het oordeel dat het pensioen van de man na verkoop van Garagebedrijf bv op 30 juni 2000 volgens de Wet op de loonbelasting niet langer bij de bv mocht worden verzekerd. De rechtbank verminderde wel de naheffingsaanslag tot € 97.254 (de waarde van de pensioenaanspraken per 30 juni 2000) en vernietigde de boete. De man ging in hoger beroep bij Hof Den Bosch. Daar herhaalde hij slechts zijn grieven voor de rechtbank.
Ook het hof probeerde de voormalige directeur-grootaandeelhouder te bewegen om de juiste stappen te zetten voor een geslaagd beroep op dwaling. Dat signaal kwam niet goed over. De man gaf aan dat die stappen niet waren gezet en dat deze afhankelijk waren van de uitslag van de procedure. Het hof constateerde dat een compromis met de inspecteur niet tot stand was gekomen en merkte op dat een vernietiging van de verzekeringsovereenkomst tussen de bv en Garagebedrijf bv niet met behulp van een beroep op dwaling bij het hof kan worden bereikt. Het hof was van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing had genomen en verklaarde het hoger beroep van de man ongegrond.
De bv ging in cassatie bij de Hoge Raad, maar dat was tevergeefs. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van Hof Den Bosch geheel zonder dat bijkomende motivering nodig was.