De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 maart 2011 een uitspraak gedaan die een ferme breuk inhoudt met de lijn die gold onder de Wet milieubeheer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft daarbij vooruit gekeken en de huidige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (‘Wabo’) bezien. Deze laatste wet geldt sinds 1 oktober 2010 en heeft voor een deel de Wet milieubeheer vervangen. Wat is het gevolg van deze uitspraak?
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Wet milieubeheer
Onder de Wet milieubeheer werden de beslissingen over de verschillende categorieën milieugevolgen bij de vergunning tot oprichting, verandering of in werking hebben van een inrichting, zoals een fabriek of veehouderij, aangemerkt als zogenaamde ‘besluitonderdelen’. Dat betekende dat een belanghebbende die een dergelijke vergunning wilde aanvechten al in eerste instantie, namelijk in het kader van zienswijzen tegen het ontwerp van die vergunning, de verschillende categorieën milieugevolgen moest benoemen die hij onaanvaardbaar achtte. Verzuimde deze belanghebbende dat dan was zijn beroep tegen de daarop verleende vergunning voor die categorieën milieugevolgen niet-ontvankelijk, tenzij hem redelijkerwijs niet kon worden verweten dat hij zijn zienswijze niet naar voren had gebracht.
Milieugevolgen
In zijn uitspraak van 9 maart 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ervoor gekozen om beslissingen over de aanvaardbaarheid van de verschillende milieucategorieën die in een besluit om omgevingsvergunning (krachtens de Wabo) zijn vervat, niet meer aan te merken als ‘besluitonderdelen’. Gevolg hiervan is dat een belanghebbende in zijn beroep tegen een omgevingsvergunning tot oprichting, wijziging of in werking hebben van een inrichting, ook milieugevolgen kan aanvoeren die hij in eerste instantie bij het indienen van zienswijzen niet had benoemd. Een belanghebbende kan dus voortaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State klagen over onaanvaardbare stankhinder, terwijl hij in zijn zienswijze tegen het ontwerp van de omgevingsvergunning alleen geluidsoverlast naar voren heeft gebracht.
Deze versoepeling is gunstig voor degenen die ageren tegen de vergunning. Ze is ongunstig voor de aanvrager/vergunninghouder en voor de betreffende gemeente, die hierbij vaak als bevoegd gezag de vergunning verleend. Na afronding van de zienswijzenfase heeft de aanvrager dan ook nog geen complete zekerheid over de vergunning. In beroep kunnen nog geheel nieuwe zaken naar voren komen. De vraag is hoelang deze ‘ruimte’ aan deze belanghebbenden nog geboden wordt. De wetgever is alweer doende om uit anderen hoofde een en ander te beperken.
mr. André van den Brand, Deterink Advocaten en Notarissen