Eerder informeerden wij u over het Schultz-Hoff arrest van het Europese Hof van Justitie van 20 januari 2009 (HvJ EG 20 januari 2009, JAR 2009/5. In de kern genomen oordeelde het Hof dat arbeidsongeschikte werknemers met betrekking tot de opbouw en opname van vakantiedagen, gelijke rechten moeten hebben als arbeidsgeschikte werknemers. Door dit arrest moet de Nederlandse wetgeving rond vakantie en ziekte worden aangepast, omdat deze in strijd is met het arrest van het Hof. In dit artikel zal het wetsvoorstel worden behandeld dat hierover inmiddels is ingediend bij de Tweede Kamer.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Schultz-Hoff arrest
In het Schultz-Hoff arrest is door het Hof van Justitie het volgende overwogen:
- het recht op vakantie mag niet afhankelijk worden gemaakt van de vraag of tijdens de opbouwperiode daadwerkelijk is gewerkt. Er mag dus geen onderscheid worden gemaakt tussen arbeidsgeschikte en arbeidsongeschikte werknemers;
- een arbeidsongeschikte werknemer moet in beginsel vakantiedagen kunnen opnemen. Het is alleen toegestaan dat geen vakantiedagen mogen worden opgenomen als de werknemer in de gelegenheid wordt gesteld in een andere periode gebruik te maken van het recht op vakantie;
- vakantiedagen mogen niet komen te vervallen als een werknemer (door ziekte of een verbod) geen gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op vakantie.
Huidige wetgeving
Op basis van het Schultz-Hoff arrest is de Nederlandse wet op een aantal punten met het voorgaande in strijd. Op dit moment bouwt een arbeidsongeschikte werknemer op grond van art. 7:635 lid 4 BW namelijk slechts vakantierechten op, gedurende de laatste zes maanden waarin de arbeid niet werd verricht als gevolg van de arbeidsongeschiktheid. Voorts hebben vakantiedagen momenteel een verjaringstermijn van vijf jaar (art. 7:642 BW) maar mag volgens het Hof een aanspraak op vakantiedagen alleen verjaren als de werknemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad om deze dagen op te nemen. Het voorgaande in acht nemende, lopen werkgevers het risico dat er “verlofstuwmeren” ontstaan als arbeidsongeschikte werknemers op gelijke wijze vakantierechten opbouwen (conform het Schultz-Hoff arrest), maar zij geen vakantie opnemen. De wet (art. 7:638 BW) sluit thans de opname van vakantie tijdens ziekte weliswaar niet uit, maar de loondoorbetaling tijdens ziekte prevaleert boven de opname van vakantiedagen. In de praktijk komt opname van vakantiedagen dus weinig voor, mede omdat daarvoor schriftelijke toestemming nodig is van de werknemer (die daar niet snel toe geneigd zal zijn, omdat hij recht heeft op loondoorbetaling wegens ziekte).
Wetsvoorstel
Om de Nederlandse wet in overeenstemming te brengen met de uitspraak van het Hof, is het wetsvoorstel Wijziging Vakantiewetgeving aanhangig gemaakt. Inmiddels heeft de Tweede Kamer reeds ingestemd met het wetsvoorstel en ligt deze nu bij de Eerste Kamer ter behandeling. De beoogde ingangsdatum van het wetsvoorstel is 1 januari 2012. Als het wetsvoorstel in haar huidige vorm wordt aangenomen, zal een aantal wijzigingen worden doorgevoerd, waarbij met name de volgende aanpassingen van belang zijn:
- er zal geen onderscheid meer worden gemaakt in de opbouw van minimum vakantierechten tussen zieke en gezonde werknemers. Dit betekent dat de beperkte opbouw van vakantierechten over de laatste zes maanden zal worden geschrapt (art. 7:635 lid 4 BW);
- omdat het voor zieke werknemers net zo goed van belang is om op vakantie te gaan en uit te rusten (van de re-integratieverplichtingen in dat geval) als voor gezonde werknemers, moeten werkgevers de zieke werknemers in staat stellen om hun minimum vakantierechten op te nemen. In dat verband worden een aantal artikelen in het burgerlijk wetboek aangepast, zodat duidelijker wordt dat ook tijdens ziekte vakantie kan worden opgenomen;
- om verder te stimuleren dat werknemers hun vakantierechten daadwerkelijk opnemen en om te voorkomen dat “verlofstuwmeren” ontstaan, zal een vervaltermijn worden ingevoerd voor de minimum vakantierechten. Concreet zal dit betekenen dat werknemers hun vakantierechten moeten opnemen binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de vakantierechten zijn ontstaan. Voorbehoud hierbij is wel dat de werknemer daadwerkelijk in staat moet zijn geweest om de vakantierechten op te nemen; indien dat niet het geval is geweest vervallen de vakantierechten niet en wordt teruggegrepen op de standaard verjaringstermijn van vijf jaar. Voor de bovenwettelijke vakantiedagen zal gewoon de verjaringstermijn van vijf jaar blijven gelden.
mr. Wouter van der Boon, Van Benthem & Keulen N.V.