Hof Amsterdam heeft in een feitelijke procedure uitspraak gedaan over de vraag of een vrouw in Nederland binnenlands belastingplichtig was en hier te lande over een eigen woning beschikte.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De procedure kwam kort gezegd erop neer dat het geregeld verblijven in Nederland en het hebben van een of meer woningen in Nederland nog niet automatische inhoudt dat iemand in Nederland woont en hier een eigen woning heeft. Het hof stelde voorop dat waar iemand woont, volgens de Nederlandse fiscale wetgeving naar de omstandigheden wordt beoordeeld.
Daarbij zijn alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval van belang. Voor het hebben van een woonplaats in Nederland is van belang dat deze omstandigheden zodanig zijn, dat er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen die persoon en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land. Dit houdt in dat voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. In de onderhavige procedure slaagde de vrouw er echter niet in om aannemelijk maken dat zij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en ook niet dat zij hier te lande over een eigen woning beschikte.
Volledig artikel
De fiscale woonplaats van natuurlijke personen kan in sommige gevallen niet eenduidig worden vastgesteld, bijvoorbeeld indien iemand in twee (of meerdere) landen een duurzame woning heeft. Het hangt dan van de feiten en omstandigheden van het geval af waar in fiscaal opzicht de woonplaats is. Het belang van de vaststelling van de woonplaats in Nederland ligt hierin dat een binnenlands belastingplichtige in Nederland onbeperkt belastingplichtig is. Hij wordt voor zijn totale wereldinkomen in Nederland belast en krijgt eventueel een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor inkomen uit het buitenland. Daarentegen is een buitenlands belastingplichtige slechts beperkt belastingplichtig en wordt alleen belast voor zover hij inkomen heeft uit Nederlandse inkomensbronnen, voor zover een verdrag daarop geen inbreuk maakt.
Hof Amsterdam heeft onlangs in een feitelijke procedure uitspraak gedaan over de vraag of een vrouw in Nederland binnenlands belastingplichtig was en hier te lande over een eigen woning beschikte. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.
Een vrouw had de beschikking over twee woonadressen in Nederland: een huurwoning waarin ze geregeld verbleef in verband met haar werk als zelfstandig internationaal werkend filmdistributeur en haar ouderlijk huis in eigendom. De vrouw had voor het jaar 2005 aangifte gedaan naar een (negatief) belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) met een aangiftebiljet voor buitenlands belastingplichtigen. Het negatieve saldo aan box 1-inkomen werd veroorzaakt door de hypotheekrenteaftrek van het ouderlijk huis die zij als een eigen woning had aangemerkt. Bij het regelen van de aanslag had de inspecteur haar ouderlijke woning niet in box 1 maar in box 3 ingedeeld. Ook de daarmee verband houdende hypothecaire lening had de inspecteur in aanmerking genomen in box 1. Tegen deze correcties maakte de vrouw bezwaar waardoor ook een ander geschilpunt rees namelijk of zij binnenlands belastingplichtig was (standpunt vrouw) of niet (standpunt inspecteur). Rechtbank Haarlem verklaarde het beroep van de vrouw ongegrond. Daarop stelde zij hoger beroep in bij Hof Amsterdam.
Het hof stelde voorop dat waar iemand woont, volgens de Nederlandse fiscale wetgeving naar de omstandigheden wordt beoordeeld. Daarbij zijn alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval van belang. Voor het hebben van een woonplaats in Nederland is van belang dat deze omstandigheden zodanig zijn, dat er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen die persoon en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land. Dit houdt in dat voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. Het hof wees verder nog op een arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2011, waarin de Hoge Raad had aangegeven dat geen bijzondere betekenis moet worden toegekend aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals bijvoorbeeld iemands sociale of economische binding met een land.
De vrouw had gesteld dat zij binnenlands belastingplichtig was. Daaraan verbond het hof de gevolgtrekking dat op haar dan de bewijslast rust dit aannemelijk te maken. Het hof vond haar de meest gerede partij om dit bewijs te kunnen leveren omdat zij in beginsel over het benodigde bewijsmateriaal zou moeten beschikken. Het hof was echter van oordeel dat de vrouw niet in haar bewijslast was geslaagd. Zij had weliswaar de beschikking over een woning in Nederland (die ook als postadres werd gebruikt), hield bankrekeningen aan bij een Nederlandse bank, beschikte over een auto in Nederland en ontving voor de woning nota’s voor elektriciteit en gas, maar dat alles was volgens het hof onvoldoende om te concluderen dat zij in Nederland woonde. De vrouw had voor het hof nog gesteld dat zij meer dan 180 dagen per jaar in Nederland verbleef, maar dat bleek volgens het hof nergens uit de gedingstukken en zij had ook niet anderszins aannemelijk weten te maken.
De vr ouw stelde vervolgens dat, als zij buitenlands belastingplichtige was, zij een beroep kon doen op de keuzeregeling voor buitenlands belastingplichtigen om te worden behandeld als binnenlands belastingplichtige. Zij beoogde daarmee de hypotheekrente van de ouderlijke woning (als een eigen woning) in aftrek te kunnen brengen en in aanmerking te komen voor de algemene heffingskorting en het heffingvrije vermogen (box 3). Het hof ging voor de definitie van de eigen woning te rade bij de wetsgeschiedenis. Volgens de wetsgeschiedenis is van een eigen woning sprake als -kort gezegd- een voor duurzaam eigen gebruik bestemde woning pas in vrij opleverbare staat verkocht kan worden als de eigenaar van die woning op een andere wijze in zijn woonbehoefte heeft voorzien. Uit de feiten van de procedure bleek dat de vrouw over een huurwoning in Nederland beschikte die zij in verband met haar werk bewoonde. Daarnaast had zij de huurwoning aan de belastingdienst doorgegeven als haar feitelijke woonadres. Op basis van deze en enkele andere omstandigheden kwam het hof tot het oordeel dat het ouderlijk huis niet kon kwalificeren als een eigen woning. Het hof stelde de vrouw wel in het gelijk wat betreft haar recht op het belastingdeel van de algemene heffingskorting (€ 99) en het heffingvrij vermogen in box 3 (€ 19.522).