De Hoge Raad heeft onlangs een summier arrest gewezen in een procedure waarin Hof Arnhem had beslist dat de kwijtschelding van een schuld door een bank geen fiscaal belastbaar voordeel opleverde voor een bv. De schuld was namelijk niet meer voor verwezenlijking vatbaar en was om zakelijke redenen kwijtgescholden.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
In de onderhavige procedure had de bank van een aantal in een mislukt amusementsboulevardproject participerende bv’s volmacht gekregen om onroerende zaken uit het project te verkopen en met de opbrengst eerst de eigen lening te voldoen. De Hoge Raad kwam tot het oordeel dat de cassatieberoep niet steekhoudend was en dat het hof terecht de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing had verklaard.
Indien een schuldeiser zijn vordering op een schuldenaar kwijtscheldt, leidt dit tot een winst bij de schuldenaar; deze wordt immers bevrijd van een schuld. Indien sprake is van het uit zakelijke motieven prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten, dan is deze winst vrijgesteld van inkomstenbelasting (indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is) of vennootschapsbelasting (indien de schuldenaar een lichaam is). De vraag of sprake is van het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten wordt beoordeeld vanuit het standpunt van de schuldeiser op het tijdstip van kwijtschelden.
De Hoge Raad heeft onlangs in een summier arrest een uitspraak van Hof Arnhem bevestigd waarin een bv volgens het hof terecht een beroep had gedaan op de vrijstelling voor kwijtscheldingswinst. Over deze procedure hebben we op 9 juni 2010 bericht nadat dit hof uitspraak had gedaan.
Kort gezegd betrof de procedure een bv die indirect via twee vastgoedmaatschappen had geparticipeerd in een in 2001 mislukt vastgoedproject: een amusementsboulevard. Daarbij had een bank een lening aan de participanten kwijtgescholden onder ‘medeneming’ van de onroerende zaken. De bank verkocht eind 2001 de onroerende zaken voor een prijs die ver beneden de stichtingskosten lag. Levering van de onroerende zaken vond in 2003 plaats. In haar aangifte vennootschapsbelasting over 2003 deed de bv een beroep op de kwijtscheldingswinstvrijstelling voor de vrijval van de schuld aan de bank ter grootte van € 744.886. De inspecteur weigerde echter deze vrijstelling. Rechtbank Arnhem en Hof Arnhem stelden de bv in het gelijk. De minister van Financiën stelde daarop beroep in cassatie in, maar ook dat was vergeefs.
De Hoge Raad stelde voorop dat het cassatiemiddel op het uitgangspunt steunt, dat de bank vanaf het tijdstip waarop zij de lening had verstrekt, zich uitsluitend zou kunnen verhalen op de onroerende zaken. Dat uitgangspunt volgt volgens de Hoge Raad niet uit de omstandigheid dat de participanten in het vastgoedproject in 2001 en/of 2003 geen andere activa bezaten dan hun belang in die vastgoedproject. De Hoge Raad besloot met de constatering dat in de hofuitspraak en de stukken van het geding niet bleek dat de inspecteur andere feiten en omstandigheden had gesteld ter onderbouwing van de juistheid van zijn uitgangspunt.
Opmerking
De kwijtscheldingswinstfaciliteit is zodanig vormgegeven dat geen sprake kan zijn van een dubbel profijt voor de debiteur, dat wil zeggen een recht op een vrijgestelde kwijtschelding met behoud van een recht op verliescompensatie. Een kwijtschelding is pas vrijgesteld nadat de verrekenbare verliezen van de debiteur in mindering zijn gebracht op het kwijtgescholden bedrag. De verliezen die de kwijtscheldingswinstvrijstelling beperken, zijn de fiscaal verrekenbare verliezen uit het verleden en het verlies van het kwijtscheldingsjaar zelf. Toekomstige verliezen die door de carry back kunnen worden teruggewenteld naar het kwijtscheldingsjaar, beïnvloeden het kwijtscheldingsvoordeel niet.