De Afdeling van de Raad van State zag zich voor de vraag gesteld welk bestuursorgaan bevoegd was tot het verlenen van een milieuvergunning voor een afvalinzamelingbedrijf. Was dit het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein, of toch het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg? Op grond van de aanvraag kwam de Afdeling tot het volgende oordeel.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Bij besluit van 25 augustus 2010 had de Intergemeentelijke Milieudienst een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een afvalinzamelingbedrijf. Welk bestuursorgaan bevoegd is tot het verlenen van de benodigde milieuvergunning, is afhankelijk van (de omvang van) de activiteit waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.
In deze kwestie had de aanvraag betrekking op het mogen accepteren van in totaal maximaal 14.750 ton afvalstoffen per jaar. Zowel bouw- en sloopafval, bedrijfsafval, groenafval als grof huishoudelijk afval mochten worden geaccepteerd, waarbij maximaal 1.000 m3 in de inrichting aanwezig mocht zijn. Deze aangevraagde hoeveelheid werd door de Intergemeentelijke Milieudienst vergund, maar was dit orgaan daartoe wel bevoegd?
Nee, oordeelt de Afdeling. De Afdeling stelt namelijk vast dat in de vergunning niet is bepaald hoeveel huishoudelijke afvalstoffen binnen de inrichting mochten worden opgeslagen. De hoeveelheid van deze afvalsoort is hierdoor uitsluitend begrensd door de maximale hoeveelheid afvalstoffen die per jaar in totaliteit binnen de inrichting mogen worden op- en overgeslagen. Op grond van de Wet milieubeheer (oud) en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (oud) is het College van Gedeputeerde Staten bevoegd indien de aanvraag ziet op opslag van meer dan 35 m3 van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen. Nu uit de aanvraag niet blijkt dat deze betrekking heeft op een inrichting waar minder dan 35 m3 van deze afvalsoort wordt opgeslagen, is het College van Gedeputeerde Staten bevoegd. Het bestreden besluit is aldus onbevoegd genomen.
Zoals gezegd is voor het bepalen van de bevoegdheid de aanvraag leidend. De Intergemeentelijke Milieudienst zou in deze kwestie wel bevoegd zijn geweest indien de aanvraag betrekking had gehad op het mogen opslaan van minder dan 35 m3 van buiten de inrichting afkomstig huishoudelijke afvalstoffen. De Intergemeentelijke Milieudienst had zichzelf echter niet ‘bevoegd kunnen maken’ door het opnemen van een voorschrift in de vergunning dat niet meer dan deze hoeveelheid zou mogen worden opgeslagen. Deze beperking zou namelijk geen grondslag vinden in de aanvraag. De aanvraag bepaalt aldus wie bevoegd gezag is, niet de bestuursorganen zelf. De uitspraak waar dit laatste is uitgemaakt hebben wij reeds eerder besproken in onze Afval- en Recycle nieuwsbrief van april 2011.
Ook onder de thans geldende wet- en regelgeving (lees: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Activiteitenbesluit) blijft deze jurisprudentie relevant. Dit betekent dus dat u bij het indienen van een aanvraag om een nieuwe vergunning goed moet opletten dat u zowel de activiteit, als de omvang waarvoor u de vergunning aanvraagt juist en volledig omschrijft. Hierdoor is duidelijk welk bestuursorgaan bevoegd is en kunt u ongewenste vertraging bij de vergunningverlening voorkomen.