De Hoge Raad heeft onlangs een principiële uitspraak gedaan over de vraag of, en zo ja wanneer, sprake kan zijn van een aftrekbaar afwaarderingsverlies op een regresvordering uit hoofde van borgstelling.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De Hoge Raad stelde voorop dat een regresvordering (van de dga op zijn bv) tot de inkomensbron ‘belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden’ (ROW) behoort en ook de afwikkeling van de regresvordering beheerst wordt door de regels van deze inkomensbron. Aangezien de verplichting tot betaling aan de crediteur uit hoofde van borgstelling ontstaat door het aangaan van de borgstelling, behoort die verplichting al vanaf dat moment tot het werkzaamheidsvermogen.
De Hoge Raad gaf verder nog enige uitgangspunten mee die van belang zijn voor de vaststelling van de hoogte van een eventueel ROW-verlies. Op het tijdstip waarop de borg (dga) door de crediteur als borg wordt aangesproken en aan de crediteur een bedrag voldoet, onttrekt de dga dat bedrag aan zijn overige vermogen en verricht daarmee een storting in zijn werkzaamheidsvermogen. Het verschil tussen de betaling aan de crediteur en de waarde van de regresvordering komt ten laste van het resultaat uit een werkzaamheid. Verder zijn diverse regels voor de fiscale jaarwinstbepaling van toepassing op de inkomensbron ROW. Dit houdt onder meer in dat bij de bepaling van een ROW in enig jaar voorafgaande aan het jaar waarin een betaling uit borgtocht is gedaan onder voorwaarden een passiefpost (voorziening) kan worden gevormd. Deze voorwaarden heeft de Hoge Raad in 1998 geformuleerd in het zogeheten Baksteen-arrest. Dit heeft tot gevolg dat de voorziening ook betrekking kan hebben op de door de borg nog te verrichten betaling. Hof Den Haag had zijn uitspraken echter gebaseerd op andere uitgangspunten. De Hoge Raad heeft daarom deze uitspraken vernietigd en voor verdere behandeling verwezen naar Hof Amsterdam.
De Hoge Raad heeft onlangs in drie arresten een principiële uitspraak gedaan over de vraag of, en zo ja wanneer, sprake kan zijn van een aftrekbaar afwaarderingsverlies op een regresvordering uit hoofde van borgstelling.
De procedure betrof een directeur-grootaandeelhouder (dga) die zich in 2004 tegenover de bank borg had gesteld voor een banklening van € 500.000 aan een bv waarin hij een middellijk 50%-belang had. De activiteiten van de bv waren eind 2005 stilgelegd. De dga werd in 2006 door de bank als borg aangesproken. De dga had in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2005 een borgstellingsverlies in aanmerking genomen. Hof Amsterdam was het daarmee eens, maar Hof Den Haag (in twee andere, maar wel daarmee samenhangende procedures) echter niet. De zaak kwam uiteindelijk voor de Hoge Raad.
De Hoge Raad stelde voorop dat een regresvordering (van de dga op zijn bv) tot de inkomensbron ‘belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden’ (ROW) behoort en ook de afwikkeling van de regresvordering beheerst wordt door de regels van deze inkomensbron. Aangezien de verplichting tot betaling aan de crediteur uit hoofde van borgstelling ontstaat door het aangaan van de borgstelling, behoort die verplichting al vanaf dat moment tot het werkzaamheidsvermogen.
Vervolgens gaf de Hoge Raad nog enige uitgangspunten mee die van belang zijn voor de vaststelling van de hoogte van een eventueel ROW-verlies. Op het tijdstip waarop de borg (dga) door de crediteur als borg wordt aangesproken en aan de crediteur een bedrag voldoet, onttrekt de dga dat bedrag aan zijn overige vermogen en verricht daarmee een storting in zijn werkzaamheidsvermogen. Het verschil tussen de betaling aan de crediteur en de waarde van de regresvordering komt ten laste van het resultaat uit een werkzaamheid. Verder zijn diverse regels voor de fiscale jaarwinstbepaling van toepassing op de inkomensbron ROW. Dit houdt onder meer in dat bij de bepaling van een ROW in enig jaar voorafgaande aan het jaar waarin een betaling uit borgtocht is gedaan onder voorwaarden een passiefpost (voorziening) kan worden gevormd. Deze voorwaarden heeft de Hoge Raad in 1998 geformuleerd in het zogeheten Baksteen-arrest. Dit heeft tot gevolg dat de voorziening ook betrekking kan hebben op de door de borg nog te verrichten betaling.
Hof Den Haag had zijn uitspraken echter gebaseerd op andere uitgangspunten. De Hoge Raad heeft daarom deze uitspraken vernietigd en voor verdere behandeling verwezen naar Hof Amsterdam.
Opmerking
Een voorziening kan worden gebruikt bij toekomstige uitgaven waarvan de oorsprong van de kosten in het verleden ligt zoals bij bodemverontreiniging. Voorzieningen worden ten laste van de winst gevormd, waardoor het mogelijk is om de toekomstige uitgaven alvast als bedrijfslasten bij de winstbepaling van een eerder jaar in aanmerking te nemen. De voorwaarden voor het kunnen vormen van een voorziening zijn strikt en liggen besloten in het eerdergenoemde Baksteenarrest uit 1998. De voorwaarden zijn als volgt:
1. De toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan.
2. De toekomstige uitgaven kunnen aan die periode worden toegerekend.
3. Er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat de toekomstige uitgaven zich zullen voordoen.