Op 10 oktober 2012 heeft de rechtbank Leeuwarden in lijn met de bestaande rechtspraak geoordeeld dat voor de uitleg van een vaststellingsovereenkomst het haviltex-criterium moet worden gebruikt. Nu de vaststellingsovereenkomst niets bepaalt over het in de arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding en concurrentie- en relatiebeding en partijen in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting zijn overeengekomen, hebben het geheimhoudingsbeding en concurrentie- en relatiebeding hun werking verloren. In de uitspraak komt voorts aan bod of de werknemer zijn oud-werkgever onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan en of er inbreuk is gemaakt op de auteursrechten van de oud-werkgever op (onder meer) software.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Feiten
Werknemer treedt op 25 april 2007 in dienst bij A als senior Software Architect. In de arbeidsovereenkomst zijn een geheimhoudingsbeding en concurrentie- en relatiebeding opgenomen met een boetebeding. A richt op 30 mei 2007 B op. A is enig aandeelhouder van B. Op 11 februari 2008 wordt de arbeidsovereenkomst tussen werkgever A en werknemer overgenomen door B, met behoud van anciënniteit en arbeidsvoorwaarden. Het geheimhoudingsbeding en concurrentie- en relatiebeding met boetebeding wordt opnieuw tussen B en werknemer overeengekomen. B heeft in het kader van een project met betrekking tot schadeclaims voor luchtreizigers bij instapweigering, annulering van vluchten of bij langdurige vertraging van vluchten onder meer een stromenschema en een backoffice oplossing ontwikkeld, waaronder een claimformulier en claimbrieven, alsmede software waarmee de hoogte van de vertragingsclaims kunnen worden ingediend. Werknemer is nauw bij de ontwikkeling betrokken geweest.
C, een dochtermaatschappij van B, heeft op basis van de door B ontwikkelde software, methodiek, workflow en de door de toenmalige advocaat van B opgestelde juridische brieven een incassopraktijk opgezet om luchtreizigers tegen betaling bij te staan in het verkrijgen van een vergoeding bij instapweigering, annulering van vluchten of bij langdurige vertraging van vluchten. Gedupeerde luchtreizigers kunnen een online vragenformulier invullen, waarna C op basis van de gegevens en de door B ontwikkelde software de vertragingsclaims kan valideren en kan indienen bij de luchtmaatschappijen.
Werknemer onderneemt eind 2009 met een aantal andere stappen een eigen bedrijf op te richten, D. D zal een platform gaan bieden aan partners in Europa om op een eenvoudige manier hun klanten te assisteren bij het claimen van hun rechten bij de luchtvaartmaatschappijen. Een interessante groep van potentiele verzekeraar zijn partners. Op 28 december 2009 zegt werknemer bij B zijn baan op. Over de financiële afwikkeling van het dienstverband wordt een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij door partijen finale kwijting over en weer wordt verleend. In de vaststellingsovereenkomst wordt niks geregeld ten aanzien van het geheimhoudingsbeding en concurrentie- en relatiebeding. D is per 15 maart 2010 formeel opgericht. Vanaf augustus 2010 heeft D een opdracht bij ARAG gekregen genaamd “FlightClaimService”.
Nadat B erachter komt dat D een grote opdracht heeft binnengehaald bij ARAG betrekt B, werknemer en D in rechte. B is van mening dat werknemer wanprestatie heeft gepleegd omdat hij het geheimhoudingsbeding en concurrentie- en relatiebeding heeft geschonden omdat werknemer tijdens en na zijn dienstverband met B vertrouwelijke documenten en informatie van B heeft gebruikt voor de oprichting van D met als doel de concurrentie aan te gaan met B. Door doelbewust gebruik te maken van de wanprestatie van werknemer heeft D volgens B onrechtmatig jegens haar gehandeld. Daarnaast stelt B dat werknemer en D B onrechtmatige concurrentie aandoen en dat er inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van B op (onder meer) software.
Oordeel rechtbank
Ten aanzien van de schending van het geheimhoudingsbeding en concurrentie- en relatiebeding stelt werknemer en D dat werknemer niet gebonden is aan het geheimhoudingsbeding en concurrentie- en relatiebeding omdat in de vaststellingsovereenkomst onder andere is verklaard dat partijen na de beëindiging van de overeenkomst geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben en dat zij finaal jegens elkaar zijn gekweten. De rechtbank overweegt dat de vraag of voornoemde bedingen door de vaststellingsovereenkomst teniet zijn gegaan niet enkel kan worden beantwoord door een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract, maar dat het voor de beantwoording van de vraag ook aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 Haviltex). De rechtbank acht het hier van belang dat in de vaststellingsovereenkomst niets is geregeld over de werking van het geheimhoudingsbeding en concurrentie- en relatiebeding en uitdrukkelijk is bepaald dat partijen na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben, dat zij geen verplichtingen jegens elkaar hebben en dat zij elkaar finale kwijting verlenen. Uit niks blijkt dat het voorgaande enkel zou zien op de financiële rechten en plichten zoals B heeft bepleit. De rechtbank is van mening dat de finale kwijting ziet op de gehele arbeidsovereenkomst. Daarnaast is ter zitting gebleken dat B ten tijde van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op de hoogte was van het feit dat werknemer een eigen onderneming zou starten, die zich op software voor vertragingsclaims richt. De rechtbank neemt in haar oordeel ook mee dat B bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst werd bijgestaan door een advocaat en werknemer niet, dat niet is onderhandeld over de vaststellingsovereenkomst en dat werknemer op basis van de vaststellingsovereenkomst minder kreeg dan waarop hij recht had; hetgeen niet voor de hand zou liggen als daar niks tegenover zou staan. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat werknemer er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat partijen door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst elkaar finale kwijting verleenden en dat hij niet meer gebonden was aan de bedingen. B kan geen beroep meer doen op de bedingen.
Tussen partijen is voorts in geschil of werknemer B onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan en zo ja of D hiervan geprofiteerd heeft. Volgens vaste jurisprudentie is pas sprake van onrechtmatige concurrentie indien de voormalig werknemer zich schuldig maakt aan het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzame bedrijfsdebiet van de voormalig werkgever dat hij in het kader van de arbeidsovereenkomst mee heeft helpen opbouwen, met de hulpmiddelen die hij daartoe van zijn voormalig werkgever ter beschikking kreeg (HR 9 december 1955, NJ 1956/157). Hiervan is volgens de rechtbank geen sprake. Er is geen sprake van het stelselmatige afbreuk doen van het bedrijfsdebiet van B. Werknemer en D hebben uitdrukkelijk betwist dat D dezelfde dienst levert aan ARAG, als die ARAG in het verleden van C/B heeft afgenomen en bovendien is gebleken dat C/B enkel op ad hoc basis met ARAG heeft samengewerkt in het verleden. Bovendien heeft C in totaal 53.000 schadeclaims behandeld en heeft ARAG slechts rond de 2.500 schadeclaims behandeld. Als er al afbreuk aan het bedrijfsdebiet zou zijn gedaan dan is het in ieder geval niet substantieel.
Tot slot is de rechtbank eveneens van oordeel dat werknemer dan wel D geen inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten van B.