Op 19 december 2012 heeft de rechtbank Amsterdam zich uitgelaten over de vraag of een proeftijd rechtsgeldig was overeengekomen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Feiten
Werknemer is vanaf 1 juli 2012 in dienst bij werkgever in de functie van salesmanager buitendienst. Pas op 24 augustus 2012 heeft werknemer een schriftelijke arbeidsovereenkomst getekend. In deze overeenkomst stond een proeftijd opgenomen van twee maanden. Op 27 augustus 2012 heeft werkgever aan werknemer medegedeeld het dienstverband te beëindigen in de overeengekomen proeftijd. Werknemer heeft hiertegen schriftelijk geprotesteerd.
Vordering
Werknemer vorderde onder meer werkgever te veroordelen tot nakoming van de arbeidsovereenkomst. Werknemer was van mening dat er geen proeftijd was overeengekomen, omdat het proeftijdbeding niet bij de aanvang van de feitelijke werkzaamheden schriftelijk was vastgelegd. Er zou aldus geen sprake zijn van een rechtsgeldig overeengekomen proeftijdbeding en de arbeidsovereenkomst zou tot 1 januari 2013 doorlopen. Werkgever heeft hiertegen verweer gevoerd.
Beoordeling
De kantonrechter overwoog dat de arbeidsovereenkomst pas schriftelijk was overeengekomen toen werknemer reeds werkzaam was voor werkgever. Naar het oordeel van de kantonrechter maakt dit echter nog niet voor de vraag of er een proeftijd overeengekomen kan zijn. De eisen waaraan een proeftijdbeding moet voldoen om rechtsgeldig te zijn, zijn opgenomen in artikel 7:652 BW. Uit lid 2 van dit artikel volgt dat een proeftijd schriftelijk moet worden overeengekomen. Hierin staat echter niet opgenomen dat dit voor aanvang van de werkzaamheden moet zijn vastgelegd. De overeengekomen proeftijd kan bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ook na het mondeling aangaan van de arbeidsovereenkomst op schrift worden gesteld. Dit zal naar het oordeel van de kantonrechter uit oogpunt van de rechtsbescherming en rechtszekerheid wel kort na de aanvang van de feitelijke werkzaamheden moeten gebeuren.
In deze zaak oordeelde de kantonrechter dat daaraan niet was voldaan. Daarbij was de werkgever ook niet in staat om te bewijzen dat er bij de aanvang van de feitelijke werkzaamheden mondelinge overeenstemming over de proeftijd bestond. De kantonrechter neemt dan ook aan dat vóór of kort na het feitelijk aanvangen van de werkzaamheden geen overeenstemming bestond tussen werkgever en werknemer over een proeftijd. De kantonrechter oordeelde mitsdien dat er geen proeftijd was, zodat geen sprake was van een rechtsgeldige beëindiging door werkgever. De vordering van werknemer werd toegewezen.
Conclusie
Uit artikel 7:652 BW volgt dat een proeftijd schriftelijk dient te worden overeengekomen. De overeengekomen proeftijd kan weliswaar ook na het mondeling aangaan van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op schrift worden gesteld. In het kader van de rechtsbescherming en rechtszekerheid zal dit echter wel dienen te gebeuren kort na aanvang van de werkzaamheden.
mr. Marijke Oosterom en mr. Babs Dubois – Van Kleef, Van Diepen Van der Kroef Den Haag