In de zaak die op 11 maart 2013 speelde voor de kantonrechter te Amsterdam, concludeerde de kantonrechter dat werkgever de medezeggenschapsrechten van zijn werknemers had veronachtzaamd, ten gevolge waarvan werkgever ontslagaanvragen diende in te trekken en dat werkgever van reeds door het UWV verleende ontslagvergunningen geen gebruik mocht maken.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Achtergrond
Ingevolge de Wet op de Ondernemingsraden komt aan een personeelsvertegenwoordiging (hierna: ‘PVT’) onder andere een adviesrecht toe indien de onderneming van werkgever het voornemen heeft een besluit te nemen dat kan leiden tot verlies van arbeidsplaatsen van tenminste een vierde van de in de onderneming werkzame personen.
Feiten
Bij werkgever zijn (verdeeld over verschillende vestigingen) in totaal 42 werknemers werkzaam. Eind 2012 heeft het personeel van werkgever stappen gezet om tot oprichting van een PVT te komen. Zo hadden de werknemers een bijeenkomst georganiseerd en zijn er daarnaast diverse e-mails hierover in het bedrijf verstuurd. De directeur van werkgever heeft in een email van 7 januari 2013 aan het personeel geschreven dat de werkgever na de oprichting van de PVT de PVT om reflectie en advies zal vragen ten aanzien van bepaalde onderwerpen. Vervolgens heeft de werkgever op 25 januari 2013 voor 18 van de 42 werknemers een ontslagvergunning aangevraagd. Werkgever heeft op 1 februari 2013 de betrokken werknemers geïnformeerd over de reorganisatie en het feit dat hun arbeidsplaats zou komen te vervallen. Daarnaast heeft werkgever aan het personeel een email gestuurd met het verzoek aan de PVT (in oprichting) om te praten over de voorgenomen reorganisatie. Op 5 februari 2013 heeft de eerste bijeenkomst van de PVT met werkgever plaatsgevonden en op 6 februari 2013 zijn de leden van de PVT officieel aan het personeel voorgesteld. Vervolgens heeft de PVT werkgever verzocht om met betrekking tot de reorganisatie en de ontslagaanvragen voor de 18 werknemers medezeggenschap te mogen uitoefenen. Werkgever heeft dit geweigerd.
Vordering PVT
Hangende de ontslagprocedure bij het UWV is de PVT een kort geding gestart. De PVT vordert in kort geding dat de werkgever wordt bevolen om de bij het UWV ingediende ontslagaanvragen in te trekken dan wel dat – indien het UWV reeds ontslagvergunningen heeft verleend – het de werkgever wordt verboden om hiervan gebruik te maken. Volgens de PVT komt aan haar op grond van de Wet op de Ondernemingsraden een adviesrecht toe, nu sprake is van een reorganisatie van de onderneming waarbij tenminste eenvierde van de in de onderneming werkzame personen betrokken zijn en waarbij tenminste eenvierde van de arbeidsplaatsen in de onderneming zullen vervallen. Volgens de PVT wist de werkgever dat de oprichting van de PVT binnen enkele dagen een feit zou zijn en had de werkgever (met deze wetenschap) een paar dagen daarvoor niet de ontslagvergunningen bij het UWV mogen aanvragen zonder de PVT daarom advies te vragen. Volgens de PVT is het terugtrekken van de ontslagaanvragen en het stopzetten van de UWV-procedure noodzakelijk om op een zorgvuldige wijze haar adviesrecht te kunnen invullen.
Standpunt werkgever
De werkgever stelt zich in eerste instantie op het standpunt dat een PVT volgens de Wet op de Ondernemingsraden geen bevoegdheid heeft om te procederen en dat de PVT daarom niet-ontvankelijk zou zijn in haar vordering. Daarnaast stelt de werkgever dat de directeur er niet van op de hoogte was dat er een PVT in oprichting was, zodat ook niet van de werkgever kon worden verlangd dat zij aan de PVT advies vroeg. Pas op 5 februari 2013 is de onderneming formeel hiervan op de hoogte gesteld. Volgens de werkgever was de PVT nog niet opgericht toen zij de ontslagvergunningen aanvroeg.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter concludeert dat de PVT een adviesrecht toekomt en dat de PVT bevoegd is om haar toekomende rechten af te dwingen. Het verweer van de werkgever – dat de PVT (ten tijde van de ontslagaanvragen) niet rechtsgeldig zou zijn opgericht – wordt door de kantonrechter gepasseerd. Volgens de kantonrechter had de onderneming uit de gebeurtenissen in december 2012 en januari 2013 moeten afleiden dat er bij meer dan voldoende medewerkers de behoefte bestond aan de oprichting van een PVT. Het is volgens de kantonrechter dan ook niet goed denkbaar dat de werkgever (ten tijde de ontslagvergunningen bij het UWV werden aangevraagd) niet wist dat de PVT reeds was of binnen enkele dagen zou worden opgericht. Daarnaast overweegt de kantonrechter dat zelfs in het geval de PVT nog niet zou zijn opgericht (of de onderneming niet bekend was met de oprichting), dat de onderneming de medezeggeschapsrechten van haar personeel heeft veronachtzaamd. Volgens de Wet op de Ondernemingsraden (en als goed werkgever) had de werkgever alle werknemers voor het indienen van de ontslagaanvragen omtrent de voorgenomen reorganisatie dienen te horen. Nu de werkgever dit niet heeft gedaan, oordeelt de kantonrechter dat de werkgever in strijd met haar verplichtingen eerst de ontslagvergunningen heeft aangevraagd en pas daarna de werknemers hierover heeft ingelicht. De kantonrechter concludeert dat aan de PVT een adviesrecht toekomt, welk advies op een zodanig tijdstip moet worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed op de besluitvorming kan zijn. Een adviesaanvraag aan de PVT nadat de ontslagvergunningen zijn aangevraagd, voldoet hieraan niet, zodat de kantonrechter de onderneming beveelt om de ontslagaanvragen in te trekken. Daarnaast verbiedt de kantonrechter de onderneming om gebruik te maken van eventueel reeds verleende ontslagvergunningen.