Uitleg art. 7:628a BW. Vraag naar berekeningsgrondslag gegarandeerde beloning indien werknemer meerdere malen per dag wordt opgeroepen voor een periode van (telkens) korter dan drie uur. Mogelijkheid van ‘dubbele’ beloning.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Art. 7:628a BW garandeert de werknemer met wie een arbeidsomvang van minder dan 15 uur is overeengekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, voor iedere periode van minder dan drie uur waarin deze arbeid heeft verricht, recht heeft op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht.
Feiten
Werkneemster is vanaf januari 2002 tot 1 maart 2007 in dienst geweest van werkgever. Werkgever exploiteert een taxibedrijf en een koeriersdienst. In eerste instantie (tot 2003) was werkneemster op basis van een afroepcontract in dienst voor 0 uren per week. Bij verlenging van de arbeidsovereenkomst werd niet meer vermeld dat werknemer als afroepkracht werkzaam zou zijn. Wel werd de arbeidsomvang per week vermeld, zij het zonder werktijden. Over het laatste half jaar van het dienstverband bedroeg de arbeidsomvang 12 uur per week. Werkneemster had per maand één weekenddienst en één avonddienst. Voor het overige werd zij op wisselende tijdstippen opgeroepen voor andere ritten. Deze ritten werden ofwel een dag van tevoren aan haar kenbaar gemaakt middels een rooster, danwel op de dag zelf telefonisch aan haar opgedragen.
Werkneemster hield rittenstaten bij waarop zij begin- en eindtijdstippen vermeldde. Daarbij noteerde zij ritten die elkaar opvolgden met een onderbreking van minder dan 15 minuten als één aangesloten periode. Indien het totaal gewerkte uren in een week uit kwam op meer dan 12 uur per week dan betaalde werkgever de meer gewerkte uren uit. Indien het urental onder de 12 uren kwam betaalde werkgever de overeengekomen 12 uur uit, waarbij de minder gewerkte uren als verlofuren werden aangemerkt.
Werkneemster vordert vervolgens voor de rechter betaling van achterstallig loon met vakantiebijslag en achterstallige vakantie-uren. Zij baseert haar vordering op art. 7:628a BW en is er bij de berekening van de omvang van haar vordering van uit gegaan dat werkgever, op grond van laatstgenoemde bepaling, voor iedere aangesloten periode waarin zij heeft gereden tenminste drie uur loon is verschuldigd.
De Kantonrechter
De kantonrechter wijst de vordering toe. Aan zijn oordeel legt hij ten grondslag dat een redelijke uitleg van art. 7:628a BW met zich meebrengt dat werkneemster voor haar beschikbaarheid om taxiritten te rijden op de dagen dat zij schoolritten verzorgde, aanspraak kan maken op een vergoeding van drie uur arbeid indien zij op de desbetreffende dag één of meer apart geregistreerde taxiritten heeft gereden en de totaal daarmee gemoeide tijd minder is dan drie uur.
Het Hof
Het Hof oordeelt in hoger beroep echter dat werkgeefster mocht volstaan met betaling op basis van de werkelijke rittijden, ook al duurden deze korter dan drie uur. Tevens oordeelt het Hof dat werkgeefster voor een verlengde schoolrit, die korter heeft geduurd dan drie uur, toch drie uur loon dient te betalen. Het Hof verwerpt het standpunt van werkneemster dat art. 7:628a BW zo moet worden uitgelegd dat op één dag voor iedere rit, niet zijnde een schoolrit, steeds ten minste drie uur moet worden uitbetaald, onafhankelijk van de tussen de ritten gelegen tijd. Naar het oordeel van het Hof kan dat immers niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest omdat dan bepaalde delen van de dag dubbel zouden worden betaald. Naar het oordeel van het Hof brengt een redelijke uitleg van het artikel mee dat per rit minimaal drie uur betaald moet worden. Voorts overweegt het Hof dat indien een rit de periode van drie uur overschrijdt, de werkelijk gewerkte tijd voor die ritten dient te worden vergoed. Het Hof vernietigt het vonnis van de Kantonrechter en wijst de vordering eveneens toe.
Cassatiemiddelen
Werkneemster gaat tegen de uitspraak van het Hof in cassatie bij de Hoge Raad en voert, kort gezegd, twee klachten aan: Ten eerste is werkneemster van mening dat het Hof miskent dat, wanneer art. 7:628a BW van toepassing is, een opgeroepen werknemer een loonaanspraak verkrijgt voor drie uur, maar dat wanneer het werk in dat tijdvak eindigt en daarbinnen op basis van een nieuwe oproep weer werkzaamheden plaatsvinden een nieuwe aanspraak op art. 7:628a BW ontstaat. Ten tweede is werkneemster van mening dat in dit geval de aanspraak op loon uit hoofde van de eerste oproep eindigt op het moment dat de nieuwe oproep aanvangt.
De Hoge Raad
De Hoge Raad stelt vast dat werkneemster de vraag aan de orde stelt naar de berekeningsgrondslag van de gegarandeerde beloning op de voet van art. 7:628a BW in het geval de werknemer meerdere malen per dag wordt opgeroepen voor een periode van (telkens) korter dan drie uur. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bepaling ertoe strekt te bevorderen dat de werkgever de arbeid zo organiseert dat diensten of perioden van minder dan drie uur waarin arbeid moet worden verricht, en waarbij onduidelijkheid bestaat over de tijdstippen waarop arbeid moet worden verricht, zo min mogelijk voorkomen. De aanspraak op loon kan worden beschouwd als een compensatie voor de onzekerheid van de arbeidsduur en de daaruit voortvloeiende inkomsten of over de tijden waarop deze arbeid moet worden verricht. Deze aanspraak legt voorts druk op partijen om tot duidelijke afspraken te komen. De Hoge Raad concludeert dat art. 7:628a BW een ‘de werknemer beschermende strekking’ heeft.
De Hoge Raad bepaalt in dit licht dat de tekst en strekking van artikel 7:628a BW met zich mee brengt dat de werknemer, wiens arbeidsvoorwaarden voldoen aan de in dit artikel genoemde voorwaarden en die meerdere malen per dag wordt opgeroepen werk te verrichten, over elke afzonderlijke periode van arbeid recht heeft op loon voor een periode van minimaal drie uur. De Hoge Raad overweegt dat deze opvatting tevens strookt met de bedoeling van de wetgever om de situatie na een werkonderbreking, die niet bestaat in een reguliere werkpauze, aan te merken als een nieuwe periode van arbeid die aanspraak geeft op de gegarandeerde beloning. Dit wordt dus niet anders doordat de mogelijkheid ontstaat dat de werknemer, die meerdere malen op een dag wordt opgeroepen, over bepaalde tijdvakken van die dag ‘dubbel’ wordt beloond.
Voorts strookt deze opvatting met de beschermende strekking van de bepaling, omdat zo wordt bevorderd dat de werkgever het werk zodanig inricht dat de werknemer niet meerdere malen per dag voor telkens een korte periode wordt opgeroepen, dan wel dat de werknemer wordt gecompenseerd voor de daarmee gepaard gaande onzekerheid. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het Hof en verwijst de zaak verder ter beoordeling.
Conclusie
Uit dit arrest volgt dat oproepkrachten met een arbeidsomvang van minder dan 15 uur die meerdere keren per dag worden ingezet door hun werkgever daarvoor steeds minstens drie uur loon moeten krijgen uitgekeerd. Ook als dit betekent dat de twee keer 3 uren elkaar overlappen. Dit is slechts anders indien de tussenliggende periode tussen twee oproepen kan worden gezien als een bij de werkgever gebruikelijke pauze.