In de zaak die op 19 april 2013 voor de kantonrechter Eindhoven speelde, deed de werknemer een beroep op het opzegverbod wegens zijn lidmaatschap van de personeelsvertegenwoordiging bij de werkgever.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Feiten en vordering werknemer
De werknemer is op 1 oktober 2010 bij de werkgever in dienst getreden. De werknemer heeft diverse collega’s benaderd om deel te nemen aan een werkoverleg, waarvan uiteindelijk vijf collega’s daadwerkelijk aan het overleg deelnamen en zij zich gezamenlijk presenteerden als de personeelsvertegenwoordiging bij de werkgever. Vanaf 12 april 2011 is de werknemer voorzitter van de personeelsvertegenwoordiging. Nadat de werkgever toestemming van het UWV had verkregen tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, heeft de werkgever bij brief van 31 oktober 2012 de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 februari 2013. De werknemer heeft vervolgens bij brief van 21 december 2012 de vernietigbaarheid van de opzegging ingeroepen. In de brief gaf de werknemer aan dat hij in verband met het feit dat hij als voorzitter lid was van de personeelsvertegenwoordiging een beroep wenste te doen op het wettelijke opzegverbod en daaraan de consequentie verbond dat aan de opzegging door werkgever geen rechtsgevolg toekwam en de arbeidsovereenkomst onverminderd doorliep. De werknemer stelt een loonvordering in.
Verweer werkgever
Allereerst stelt de werkgever zich op het standpunt dat de gemachtigde van werknemer de vernietiging van de opzegging in zijn brief van 21 december 2012 heeft gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag en dat daarom geen sprake was van een rechtsgeldige en tijdige vernietiging van de opzegging door de werknemer. Voorts stelt de werkgever zich op het standpunt dat de werknemer zich ten onrechte niet al tijdens de UWV-procedure op het opzegverbod had beroepen. Tot slot stelt de werkgever dat van een personeelsvertegenwoordiging in de zin van een medezeggenschapsorgaan zoals omschreven in de Wet op de ondernemingsraden (WOR) geen sprake was. Er was volgens de werkgever slechts sprake van een werkoverleg die bovendien niet volgens een formele verkiezing (krachtens de WOR) tot stand was gekomen.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter verwerpt het verweer van de werkgever dat de gemachtigde van de werknemer in zijn brief van 21 december 2012 de onjuiste wettelijke grondslag zou hebben genoemd ten gevolge waarvan volgens de werkgever geen sprake zou zijn van een rechtsgeldig en tijdig beroep op de vernietiging van de opzegging. Volgens de kantonrechter zijn aan het inroepen van de vernietigbaarheid van de opzegging geen vormvereisten gesteld. Dat de gemachtigde van de werknemer niet het goede wetsartikel in zijn brief heeft genoemd is naar het oordeel van de kantonrechter niet doorslaggevend en heeft niet tot gevolg dat aan het beroep van de werknemer geen rechtskracht toekomt. Ook het verweer van de werkgever dat de werknemer zich ten onrechte niet al tijdens de UWV-procedure had beroepen op een opzegverbod wordt door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter verwijst naar de wet waarin uitdrukkelijk is bepaald dat de werknemer zich gedurende 2 maanden na de opzegging nog kan beroepen op de vernietigingsgrond.
Ten aanzien van het verweer van de werkgever dat geen sprake zou zijn van een personeelsvertegenwoordiging in de zin van een medezeggenschapsorgaan, stel de kantonrechter eerst vast dat voor de omschrijving van het begrip ‘personeelsvertegenwoordiging’ aansluiting dient worden gezocht bij desbetreffende bepalingen uit de WOR. De kantonrechter concludeert dat tussen partijen vaststaat dat een stemming van de leden van de personeelsvertegenwoordiging niet heeft plaatsgevonden krachtens een (door de WOR voorgeschreven) geheime schriftelijke stemming. De kantonrechter oordeelt echter dat het ontbreken van een dergelijke stemming aan de status van dat orgaan niets af doet. In de WOR is geen sanctie opgenomen indien niet is voldaan aan de eis van een geheime en schriftelijke verkiezing. Het gaat er volgens de kantonrechter meer om dat de meerderheid van de werknemers een dergelijke stemming zo nodig kan afdwingen. De kantonrechter concludeert dat de overige werknemers kennelijk hebben ingestemd met de vrijwillige aanwijzing tot lid van de personeelsvertegenwoordiging. De kantonrechter stelt vast dat in het overleg tussen de directie en de personeelsvertegenwoordiging de gebruikelijke medezeggenschapskwesties aan de orde zijn geweest en concludeert vervolgens dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een personeelsvertegenwoordiging als een in de WOR aangeduid orgaan. Nu de werknemer lid is van de personeelsvertegenwoordiging is sprake van een opzegverbod. De loonvordering van de werknemer wordt door de kantonrechter toegewezen.
Tip
De werkgever had er in deze zaak vermoedelijk beter aan gedaan om – in plaats van een ontslagverzoek bij het UWV – bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te doen. Indien de kantonrechter namelijk vaststelt dat de grondslag van het ontbindingsverzoek (dus de reden waarom de werkgever het dienstverband met de werknemer wil beëindigen) geen verband houdt met het feit dat de werknemer lid is van de personeelsvertegenwoordiging of de OR dan zal de kantonrechter gewoon tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over kunnen gaan, eventueel met toekenning van een ontbindingsvergoeding aan de werknemer.