De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 23 mei 2014 dat het enkele feit dat betrokkene in 1985 ongewenst is verklaard niet af kan doen aan de conclusie dat betrokkene werknemer is in de zin van de WW nu de bevoegde instanties ten aanzien van de beoordeling van het verblijfsrecht en tewerkstellingsvergunningen inmiddels tot de conclusie zijn gekomen dat de ongewenstverklaring niet op communautair juiste gronden was gebaseerd.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het geschil tussen partijen spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat betrokkene ten tijde van zijn werkzaamheden in dienst van [naam B.V.] niet hoefde te beschikken over een tewerkstellingsvergunning, zodat hij toen in overeenstemming met de Wav arbeid heeft verricht in de zin van artikel 4c van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerdenwerknemersverzekeringen (Besluit).
Ten aanzien van dit geschilpunt moet allereerst vastgesteld worden dat de Minister bij besluit van 21 november 2013 heeft bepaald dat voor betrokkene op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 geen tewerkstellingsvergunning vereist was. De aan [naam B.V.] opgelegde boete, omdat hij betrokkene zonder tewerkstellingsvergunning had laten werken in zijn dienst, is volgens de Minister ten onrechte opgelegd.
Voorts moet vastgesteld worden dat ook de IND inmiddels van oordeel is dat betrokkene op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 recht heeft op voortgezet verblijf in Nederland. Daarbij is expliciet aandacht besteed aan de betekenis van het besluit uit 1985 waarbij betrokkene ongewenst is verklaard. Naar aanleiding van vragen van het Uwv heeft de IND nog nadere inlichtingen verstrekt. Daaruit blijkt dat de IND gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat betrokkene op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 een verblijfsrecht heeft verkregen dat niet verloren is gegaan. De IND heeft daarbij tevens beoordeeld of het rechtmatig verblijf wellicht door toepassing van het communautaire openbare orde begrip is beëindigd, maar is tot de slotsom gekomen dat daarvoor geen aanwijzingen zijn te vinden.
Nu zowel de IND, namens – thans – de Minister van Veiligheid en Justitie, als de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot de slotsom zijn gekomen dat betrokkene in of omstreeks 1984 een verblijfsrecht heeft verkregen op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 dat nadien niet verloren is gegaan, moet geconcludeerd worden dat betrokkene ten tijde van zijn werkzaamheden in dienst van [naam B.V.] werknemer was in de zin van de WW. Het enkele feit dat betrokkene in 1985 ongewenst is verklaard, welk besluit na bezwaar en beroep in stand is gebleven, kan hieraan niet afdoen nu de bevoegde instanties ten aanzien van de beoordeling van het verblijfsrecht en tewerkstellingsvergunningen inmiddels tot de conclusie zijn gekomen dat de ongewenstverklaring niet op communautair juiste gronden was gebaseerd.
ECLI:NL:CRVB:2014:1820