De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 11 december 2014 dat in gevallen waarin alleen het bestuursorgaan in hoger beroep is gekomen tegen een door de rechtbank met toepassing van artikel 8:72a van de Awb opgelegde boete en betrokkene geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, de Raad, net als zijn strafrechtcollega, die boete ook ten nadele van het bestuursorgaan kan vernietigen of op een lager bedrag kan vaststellen dan de rechtbank heeft gedaan.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Uit de artikelen 8:69 en 8:72a van de Awb, in onderlinge samenhang bezien met artikel 5:46, tweede en vierde lid, van de Awb, volgt dat de Raad gehouden is een aan zijn oordeel onderworpen boete te vernietigen, indien sprake is van feiten en omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat die boete ten onrechte door de rechtbank is opgelegd of niet als een evenredige boete kan worden bestempeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht blijkt niet dat de wetgever de bevoegdheid van de Raad om een door de rechtbank opgelegde boete desgeraden ook ten nadele van het bestuursorgaan te vernietigen of te verlagen, heeft willen beperken met de invoering van incidenteel hoger beroep.
ECLI:NL:CRVB:2014:4214