De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 29 januari 2015 dat het de bedoeling was om tijdens de eindoefening specifieke oorlogsomstandigheden na te bootsen en dat met het oog daarop betrokkene slechts in beperkte mate was voorzien van beschermende middelen waardoor een verhoogd risico op letsel is ontstaan.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Artikel 2 van het Besluit AO/IV maakt onderscheid tussen arbeidsongeschiktheid met dienstverband enerzijds (eerste lid) en invaliditeit met dienstverband anderzijds (derde lid). Appellant stelt zich op het standpunt dat in het geval van betrokkene sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband, maar niet van invaliditeit met dienstverband. Om van invaliditeit met dienstverband te kunnen spreken moet er – voor zover hier van belang – sprake zijn van een invaliditeit van ten minste 10% ten gevolge van verwonding, ziekten of gebreken, die zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden.
Ingevolge artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV wordt tot de buitengewone omstandigheden mede gerekend het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, hield de deelname van betrokkene aan de eindoefening en met name aan de militaire zelfverdedigingsbaan voor haar een verhoogd risico in. Van belang is dat het de bedoeling was om tijdens de eindoefening specifieke oorlogsomstandigheden na te bootsen en dat met het oog daarop de deelnemer slechts in beperkte mate was voorzien van beschermende middelen. Daardoor is een verhoogd risico op letsel voor de deelnemers ontstaan.
De Raad leidt dit af uit het gegeven dat aan het einde van de militaire zelfverdedigingsbaan de slechts met hoofdbescherming, een mondbitje en een tok beschermde deelnemer zich gedurende enige tijd op korte afstand diende op te houden bij en zich moest verdedigen tegen twee tegenstanders die volledig beschermende kleding droegen en die de opdracht hadden tegen de deelnemer fysiek geweld te gebruiken. Uit de verklaring van betrokkene en uit een op verzoek van de cadetten van het peloton van betrokkene gemaakte dvd met filmmateriaal van de betreffende oefening van een andere cadet blijkt voorts dat de tegenstanders harde, rake klappen uitdeelden, daarbij de onbeschermde delen van lichaam van de deelnemer niet spaarden en, als de deelnemer op de grond viel, doorgingen met het gebruik van fysiek geweld zodra de deelnemer weer overeind trachtte te komen.
Gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad is voorts aannemelijk dat, ten einde een oorlogssituatie na te bootsen, het niet de bedoeling was dat de instructeur die werd ingezet bij de militaire zelfverdedigingsbaan en toezicht hield op de oefening, in dergelijke situaties ingreep om aan het geweld een eind te maken, terwijl dat in een normale setting, bijvoorbeeld in de sportzaal, wel het geval is.
ECLI:NL:CRVB:2015:219