De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 30 januari 2015 dat artikel 14 van het EVRM niet verplicht tot een subsidiairiteitstoetsing door de rechter.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Appellant heeft met een formulier van 14 mei 2012 bij de Svb een ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde aangevraagd op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Uit dit formulier kan worden afgeleid dat appellant verblijft in een inrichting voor de verpleging van terbeschikkinggestelden (tbs-kliniek). De Svb heeft bij besluit van 22 juni 2012 afwijzend beslist op de aanvraag van appellant op de aan artikel 8b van de AOW ontleende grond dat appellant in detentie verblijft.
Volgens appellant had de wetgever ten minste moeten kiezen voor een minder bezwarend middel om zijn doeleinden na te streven dan een regeling die voorziet in een volledige uitsluiting van het recht op een AOW-ouderdomspensioen over periodes van verblijf in een tbs-kliniek. Bijvoorbeeld door een regeling tot stand te brengen die slechts voorziet in een korting op het AOW-ouderdomspensioen voor kost en inwoning over periodes van verblijf in een tbs-kliniek. Voor zover appellant hiermee een beroep heeft willen doen op het subsidiairiteitsbeginsel, wordt overwogen dat in dit geding niet van belang is of de wetgever zijn doelstellingen ook had kunnen bereiken met een voor appellant minder bezwarende regeling, omdat artikel 14 van het EVRM niet verplicht tot een subsidiairiteitstoetsing door de rechter. Het gaat de rechtsvormende taak van de Nederlandse rechter te buiten om bij een toetsing als hier aan de orde een strengere maatstaf aan te leggen dan nodig is om de door het EVRM gegarandeerde minimumbescherming te realiseren. Een dergelijke toetsing zou namelijk leiden tot een niet te legitimeren inbreuk op de voor de Nederlandse rechtsorde cruciale scheiding der machten.
ECLI:NL:CRVB:2015:227