De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 25 september 2015 dat de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten, zoals neergelegd in artikel 2 Zorgverzekeringswet (Zvw), niet in strijd is met het nationale of internationale recht. De boetes die het Zorginstituut Nederland aan appellanten heeft opgelegd en de lasten tot verzekering op grond van die wet kunnen in stand blijven. Dat was op hoofdlijnen ook het oordeel van de rechtbanken die over de zaken hebben geoordeeld.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Toetsing van artikel 2 Zvw aan nationaal en internationaal recht
Appellanten hebben principiële bezwaren tegen het Nederlandse zorgverzekeringsstelsel. Zij willen op grond van hun levensbeschouwelijke visie niet aan de Zvw onderworpen worden. Als vrije mensen willen zij zelf beslissen over de wijze waarop zij voorzien in gezondheidszorg op de momenten dat zij die nodig hebben, zowel bij de keuze door wie en op welke wijze zij worden geholpen als hoe dat wordt gefinancierd.
Volgens appellanten deugt de Zvw niet, ook al is deze op democratische wijze tot stand gekomen. Zij vinden dat sprake is van een situatie waarbij de rechter zich ook naar nationaal recht inhoudelijk over artikel 2 Zvw zou moeten uitlaten en deze bepaling, ondanks het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, onverbindend zou moeten verklaren. De Centrale Raad heeft overwogen dat de Grondwet en de Wet algemene bepalingen hiervoor geen ruimte bieden.
De wetgever heeft de uitzondering op de verzekeringsplicht verder bewust beperkt gehouden tot gemoedsbezwaarden en het buiten de dekking van de zorgverzekering laten van bepaalde controversiële prestaties, zoals abortus en euthanasie. Er is daarom geen door de wetgever niet voorziene zodanig uitzonderlijke situatie op grond waarvan artikel 2 Zvw voor appellanten buiten toepassing zou moeten worden gelaten.
Appellanten hebben ook een beroep gedaan op diverse internationale bepalingen die rechten en vrijheden waarborgen, waaronder het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven (artikel 8 EVRM), het recht van vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst (artikel 9 EVRM en artikel 18 IVBPR) en het eigendomsrecht (artikel 1 Eerste Protocol). De Centrale Raad heeft geoordeeld dat van een schending van de in deze verdragen opgenomen waarborgen geen sprake is. Voor zover er al sprake is van een beperking van de in deze verdragen opgenomen rechten, is sprake van een beperking op grond van een wet die in het belang van de gezondheidszorg tot stand is gekomen en is de beperking noodzakelijk om alle ingezetenen noodzakelijke, betaalbare zorg te kunnen blijven bieden.
De opgelegde boetes
Volgens appellanten biedt het bestuursrecht bij de beoordeling van de boetes minder waarborgen dan het strafrecht, met willekeur als gevolg. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat de rechtsbescherming op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) adequaat is en voldoet aan de eisen die daaraan in artikel 6 EVRM worden gesteld. Zo kan worden beoordeeld of strafuitsluitingsgronden aanwezig zijn en of die moeten leiden tot het niet opleggen van een boete of het vaststellen van een lagere boete dan wettelijk voorgeschreven.
Het beroep van appellanten op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst wordt tevens beschouwd als een beroep op een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 5:5 Awb. De stelling van appellanten dat hun levensbeschouwelijke visie dwingt tot overtreding van artikel 2 Zvw levert geen rechtvaardigingsgrond op. Evenmin zijn de opgelegde boetes in strijd met het eigendomsrecht. De hoogte van de boete is door de wetgever zo gekozen dat het verstandiger is om (voor hetzelfde bedrag) een zorgverzekering af te sluiten. De vastgestelde hoogte van de boetes voldoen daarmee aan de beginselen van proportionaliteit en passendheid.
De last tot het afsluiten van een zorgverzekering
De (tweede) boetebesluiten zijn vergezeld van een last, inhoudende dat de verzekeringsplichtige binnen drie maanden na de verzending van de last alsnog een zorgverzekering moet afsluiten. Als de verzekeringsplichtige dat nalaat sluit het Zorginstituut namens hem een verzekering. Het Zorginstituut is daartoe bevoegd. Van strijd met de contractsvrijheid op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geen sprake. Het BW bevat geen hogere regelgeving waaraan de Zvw moet of kan worden getoetst. Bij de totstandkoming van de Zvw heeft de wetgever de inperking van de contractsvrijheid bovendien meegewogen.
De feitelijke uitvoering van de last
Het uitvoeren van de last waarbij het Zorginstituut namens de verzekeringsplichtige voor hem een zorgverzekering sluit, waarvoor een zogeheten bestuursrechtelijke premie verschuldigd is, kan niet worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling. Er is daarmee ook geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Ook tegen verschuldigdheid van de premie is geen bezwaar en beroep mogelijk.
ECLI:NL:CRVB:2015:3135