De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 27 mei 2016 dat het kenschetsen van de regeling van hoofdstuk IV van de WW als laatste redmiddel niet in overeenstemming is met de minimumbescherming die Richtlijn 2008/94/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 36, Insolventierichtlijn) werknemers beoogt te bieden.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Appellanten waren in dienst bij een champignonkwekerij. Na het faillissement van hun werkgever hebben zij bij het Uwv een zogenoemde faillissementsuitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW aangevraagd. Het Uwv heeft deze uitkering deels geweigerd, omdat appellanten niet voldoende voortvarend actie hadden ondernomen bij het aanspreken van hun werkgever op betaling van hun loon. Zodoende hebben zij volgens het Uwv het Algemeen Werkloosheidsfonds benadeeld en daarmee een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de WW gepleegd.
Eerder heeft de Centrale Raad van Beroep de in hoofdstuk IV van de WW opgenomen regeling gekenschetst als een laatste redmiddel voor de werknemer om het niet betaalde loon door het Uwv betaald te krijgen en geoordeeld dat de Insolventierichtlijn er niet toe strekt aanspraken te honoreren als de werknemer van de werkgever betaling had kunnen verkrijgen (ECLI:NL:CRVB:2001:AD8032). In het licht van daarna ontwikkelde rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de toepassing van de Insolventierichtlijn, komt de Raad nu tot het volgende oordeel.
Het sociale doel van de Insolventierichtlijn bestaat erin een minimum aan bescherming aan werknemers te garanderen in geval van insolventie van hun werkgever. Werknemers hebben recht op overname van hun niet betaalde loon door een waarborgfonds. Slechts bij wijze van uitzondering geeft de Insolventierichtlijn een bevoegdheid om een betalingsverplichting van een waarborgfonds te beperken. Deze uitzonderingen zijn limitatief in de Insolventierichtlijn opgesomd en dienen strikt te worden uitgelegd.
Op grond van artikel 12 van de Insolventierichtlijn bestaat de bevoegdheid om maatregelen te treffen om misbruik te voorkomen. Het gaat dan om onrechtmatige praktijken, die de waarborgfondsen schade berokkenen door een salarisaanspraak te fingeren. Het niet tijdig aanspreken van de werkgever op betaling van loon is op zichzelf genomen nog geen misbruik in de zin van de Insolventierichtlijn. De door het Uwv opgelegde maatregel is niet zozeer gericht op het voorkomen van misbruik, maar eerder op het voorkomen dan wel beperken van gebruik van het waarborgfonds. Voor het treffen van een dergelijke maatregel biedt artikel 12 van de Insolventierichtlijn geen ruimte.
De opgelegde maatregel kan evenmin worden getroffen op grond van artikel 5 van de Insolventierichtlijn, te weten de goede werking van de waarborgfondsen. Deze maatregel heeft niet zozeer de goede werking van het waarborgfonds op het oog, maar vooral de financiƫle bescherming van het waarborgfonds door werknemers uit te sluiten van de garantieregeling voor zover zij het loon nog op de werkgever hadden kunnen verhalen voordat hij in staat van insolventie kwam te verkeren. Het alsnog toestaan van deze maatregel op grond van artikel 5 van de Insolventierichtlijn zou afbreuk doen aan het sociale doel van de Insolventierichtlijn, dat erin bestaat een minimum aan bescherming aan werknemers te verzekeren.
Bij gebreke aan regels hierover in de Insolventierichtlijn zijn lidstaten vrij om nationale procedureregels te hanteren, mits deze voldoen aan de voorwaarden van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. De benadelingshandeling is echter een materiƫle (maat)regel en geen procedureregel. In dit verband aangehaalde rechtspraak leidt niet tot een ander oordeel.
Het kenschetsen van de regeling van hoofdstuk IV van de WW als laatste redmiddel is dus niet in overeenstemming met de minimumbescherming die de Insolventierichtlijn aan werknemers beoogt te bieden. De Insolventierichtlijn geeft geen bevoegdheid om maatregelen te treffen die het mogelijk maken om overname van loon te weigeren, alleen omdat een werknemer niet voldoende tijdig en adequaat actie jegens zijn werkgever heeft ondernomen om betaling van zijn loon te verkrijgen. Het Uwv heeft de faillissementsuitkeringen dan ook ten onrechte deels geweigerd.
In het kader van de toepassing van hoofdstuk IV van de WW kan een richtlijnconforme interpretatie van artikel 24, vijfde lid, van de WW meebrengen, dat een maatregel als hier aan de orde wel mogelijk is, als het Uwv aannemelijk maakt dat sprake is van misbruik in de zin van artikel 12 van de Insolventierichtlijn.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.