De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 31 mei 2017 dat het Uwv ten onrechte de Wajong-uitkering van appellant heeft verrekend met zijn vorderingen op appellant in de periode dat appellant in de schuldsanering op grond van de WSNP zat.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Op grond van artikel 307, eerste lid, van de Faillissementswet kan het Uwv zijn schuld aan appellant (uitbetaling van de Wajong-uitkering) alleen verrekenen met zijn vorderingen op appellant (terugvordering van teveel betaalde Wajong-uitkering) als zowel de schuld als de vorderingen zijn ontstaan voor de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Vaststaat dat de vorderingen van het Uwv op appellant voor de schuldsanering zijn ontstaan. De vraag is wanneer de schuld van het Uwv aan appellant is ontstaan. Als uitgangspunt dient dat het (materiƫle) recht op Wajong-uitkering van rechtswege ontstaat, zodra is voldaan aan de wettelijke voorwaarden daarvoor. Voor het ontstaan van een recht op Wajong-uitkering is de (formele) vaststelling niet bepalend. De toekenningsbeslissing is dan ook slechts declaratoir (rechtsvaststellend) van aard. Een van de wettelijke voorwaarden voor het ontstaan van een recht op een Wajong-uitkering is dat sprake moet zijn van arbeidsongeschiktheid in de zin van die wet. Hieraan zal per uitkeringsperiode moeten zijn voldaan. De schuld van het Uwv aan appellant ontstaat daarom steeds per uitkeringsperiode waarin sprake is van (onder meer) arbeidsongeschiktheid.
Vergelijk HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0709. Hier ging het weliswaar om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar er is geen aanleiding om anders te oordelen als het gaat om een Wajong-uitkering.