De Hoge Raad heeft op 14 april 2006 uitspraak gedaan in een zaak over een navorderingsaanslag in het successierecht, die is opgelegd nadat de belastingdienst eerder mede vanwege een fout in een computersysteem tot twee maal toe ten onrechte een ‘beschikking geen aanslag’ had doen uitgaan.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De belanghebbende in deze zaak had na het overlijden van haar zuster in 1997 een bedrag geërfd, en daarvan aangifte gedaan voor het successierecht. Na enige tijd ontving zij een brief van de belastinginspecteur dat hij een correctie had toegepast en dat de aanslag inmiddels was vastgesteld. Er volgde echter geen aanslag (die ƒ 98.443 had moeten zijn), maar een ‘beschikking geen aanslag’. Nadat zij de inspecteur tweemaal daarover had geschreven, erkende deze dat er een fout gemaakt was. Hij zou deze herstellen. Er volgde echter wederom een ‘beschikking geen aanslag’. Nadat één van de andere erfgenamen nogmaals aan de bel had getrokken, werd er uiteindelijk toch nog een aanslag opgelegd.
Belanghebbende ging daartegen in beroep bij het hof ‘s-Hertogenbosch.
Op 9 maart 2004 oordeelde dit hof dat na de ‘beschikking geen aanslag’ de fout volgens het systeem van de wet alleen door een navorderingsaanslag zou kunnen worden hersteld, maar dat navordering in dit geval niet was toegestaan. De wet bepaalt namelijk (art. 16, lid 1, tweede volzin, Algemene wet inzake rijksbelastingen) dat een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan opleveren. In dit geval waren alle relevante feiten, die tot een aanslag van ƒ 98.443 hadden moeten leiden, de inspecteur al bekend toen abusievelijk de eerste ‘beschikking geen aanslag’ werd gegeven. Het hof stelde vast dat het tot tweemaal toe maken van dezelfde fout (‘beschikking geen aanslag’ in plaats van een aanslagbiljet) samenhing met een systeemfout in het door de belastingdienst gebruikte computersysteem. Die fout was al eerder ontdekt, maar niet gerepareerd. Er was wel een instructie geschreven hoe de fout door enige extra handelingen kon worden vermeden, maar dat was ontoereikend gebleken. Het hof vernietigde de navorderingsaanslag.
De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat-generaal mr. R.E.C.M. Niessen heeft op 28 april 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep van de staatssecretaris.
De staatssecretaris beriep zich in cassatie op eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, waarin na vergissingen van de belastingdienst toch navordering was toegestaan; onder meer in gevallen van te lage aanslagen als gevolg van een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, waarbij het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt.
De Hoge Raad oordeelt echter dat de wetsbepaling dat een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan opleveren, door het hof juist is toegepast.
De jurisprudentie waarop de staatssecretaris zich beroept, geldt niet in geval van fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de belastingdienst gekozen is. Daaronder is ook te begrijpen het in plaats van een aanslagbiljet doen uitgaan van een ‘beschikking geen aanslag’ ten gevolge van een aan de inspecteur bekende systeemfout in het gebruikte automatiseringssysteem, terwijl geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of om de gevolgen ervan te vermijden. Dan moet de belastinginspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen. Uit de door het hof vastgestelde feiten volgt dat zo’n geval zich hier voordoet. Het hof heeft daarom terecht geoordeeld dat de inspecteur de te weinig geheven belasting niet mocht navorderen.
Het cassatieberoep van de staatssecretaris is dan ook ongegrond verklaard. De belanghebbende hoeft geen successierechten af te dragen over de door haar verkregen erfenis.