Het Openbaar Ministerie mag strafvorderlijke gegevens aan derden verstrekken voor zes vastgestelde buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden. Dit mag alleen als dat noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het College bescherming persoonsgegevens heeft het College van procureurs-generaal geadviseerd over voorgenomen wijzigingen van de desbetreffende Aanwijzing. Het CBP mist voor enkele van de voorgestelde uitbreidingen een nadere motivering. Het CBP benadrukt dat het bij het verstrekken van strafvorderlijke gegevens moet gaan om strafbare feiten met een zekere mate van ernst. Er dient tevens niet slechts sprake te zijn van wenselijkheid om de gegevens te verstrekken, maar van noodzaak.
Een van de voorgestelde aanpassingen betreft de verstrekking van gegevens ten behoeve van het beoordelen van de noodzaak om een rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregel te treffen. In het voorstel tot wijziging van de Aanwijzing wordt de zinsnede ‘verdacht van een misdrijf’ vervangen door ‘verdacht van een delict’.
Het CBP is van oordeel dat zonder nadere motivering niet valt in te zien welk zwaarwegend rechtsbelang ertoe zou dwingen gegevens te verstrekken die betrekking hebben op overtredingen. Ten aanzien van overtredingen is een zwaarwegend rechtsbelang vooralsnog niet aangetoond.
Bij sepot of vrijspraak worden geen gegevens verstrekt. Aan de uitzonderingen op dit beginsel voegt het voorstel een toe: het handelen dat is vastgelegd is relevant voor de vraag of een rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregel moet worden genomen tegen iemand die als zelfstandige, werknemer of vrijwilliger een gevoelige functie bekleedt indien dat vastgestelde handelen twijfels doet rijzen over zijn behoorlijk (beroepsmatig) functioneren. Volgens de toelichting bij het voorstel is deze aanvulling wenselijk.
Het CBP wijst er echter op dat wil het verstrekken van gegevens in deze gevallen toelaatbaar zijn, niet slechts sprake moet zijn van wenselijkheid, maar van noodzakelijkheid om de verstrekking van gegevens mogelijk te maken.
Tevens is in deze gevallen van belang wanneer sprake is van ‘vastgesteld handelen’. Sepotzaken worden niet aan de rechter voorgelegd. Bij vrijspraak is dat wel het geval, maar dan heeft de rechter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig geacht. Hoe wordt het handelen dan vastgesteld? Dit blijkt niet uit de toelichting bij het voorstel. Het CBP acht nadere concretisering nodig van de voorwaarden waaronder sprake kan zijn van vastgesteld laakbaar handelen.
Deze voorbeelden moeten ook duidelijk zijn, zodat de praktijk ermee uit de voeten kan. Immers, bij sepot of vrijspraak is extra behoedzaamheid vereist bij het verstrekken van gevoelige gegevens.
De Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), gebaseerd op de gelijknamige wet, geeft het kader aan voor de verstrekking van strafvorderlijke gegevens uit alle bestanden van het openbaar ministerie aan betrokkenen en derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden.
Het CBP beveelt het College van procureurs–generaal aan bij de vaststelling van de voorgenomen wijziging van de Aanwijzing Wjsg de opmerkingen en kanttekeningen van het CBP in aanmerking te nemen.