De rechtsfiguur van intrekking van bijstand kan niet kan worden beschouwd als een punitieve of bestraffende sanctie. Dat de schending van de inlichtingenverplichting als zodanig ook een strafbaar feit oplevert, betekent niet dat het bestuursorgaan gehouden is aan de betrokkene, die in het kader van een onderzoek dat uitsluitend erop is gericht het recht op bijstand (nader) vast te stellen of te herbeoordelen een verklaring aflegt, bescherming en waarborgen te bieden als ware hij een verdachte in strafrechtelijke zin.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Of personen als appellante en X., vergeleken met de in de artikelen 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB en 17, tweede lid, van de AOW omschreven uitzonderingsgroepen, voor de toepassing van artikel 26 van het IVBPR als gelijke gevallen kunnen worden beschouwd, hangt naar het oordeel van de Raad onder meer af van het antwoord op de vraag of objectief bezien voldoende aannemelijk is dat ten tijde hier van belang sprake is geweest van hulpbehoevendheid.
Op grond van de in de gedingstukken voorhanden gegevens komt de Raad tot het oordeel dat bij appellante geen sprake is van hulpbehoevendheid in de hiervoor aangegeven zin. Dit leidt vervolgens tot de conclusie dat appellante en X. vergeleken met de in de artikelen 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB en 17, tweede lid, van de AOW omschreven uitzonderingsgroepen, voor de toepassing van artikel 26 van het IVBPR niet als gelijke gevallen kunnen worden beschouwd.