Eind vorig jaar hebben de gerechtshoven van Amsterdam en Arnhem twee uitspraken gewezen over vermeend begunstigend beleid voor wethouders en leden van gedeputeerde staten met betrekking tot de aftrek van beroepskosten in de inkomstenbelasting. De belanghebbenden in beide zaken, die geen wethouders of gedeputeerden zijn, namen het standpunt in dat zij, net als wethouders en gedeputeerden, recht hebben op aftrek van beroepskosten. Zij deden daarbij een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In beide gevallen werd het beroep door het hof afgewezen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De gerechtshoven van Amsterdam en Arnhem hebben in november 2008 twee uitspraken gewezen over vermeend begunstigend beleid voor wethouders en leden van gedeputeerde staten met betrekking tot de aftrek van beroepskosten. De belanghebbenden in beide zaken, die geen wethouders of gedeputeerden zijn, claimden ook recht te hebben op de aftrekmogelijkheid en deden daartoe een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij werden niet in het gelijk gesteld.
Door de invoering van het duale stelsel in 2002 is de positie van wethouders en gedeputeerden gewijzigd. Voorheen genoten wethouders en gedeputeerden resultaat uit overige werkzaamheden en konden zij beroepskosten in hun aangifte inkomstenbelasting in aftrek brengen. Vanaf 2002 genieten wethouders loon uit (een publiekrechtelijke) dienstbetrekking (vanaf 2003 geldt dit ook voor gedeputeerden) en is het aftrekken van beroepskosten in de inkomstenbelasting niet meer mogelijk.
Niettemin is de regeling voor wethouders en gedeputeerden in de periode 2002 tot en met 2005 tijdelijk onjuist toegepast. In veel gevallen werden zij ten onrechte als resultaatgenieters aangemerkt en hebben zij daarom hun beroepskosten in aftrek kunnen brengen. In 2005 heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven dat in de desbetreffende periode sprake is geweest van een onjuiste rechtsopvatting. Het beleid is ingetrokken, snel nadat was gebleken dat dit op een fout berustte.
De belanghebbenden in beide zaken claimden met een beroep op het gelijkheidsbeginsel dat zij, evenals de wethouders en gedeputeerden, de door hen gemaakte beroepskosten in de periode tot en met 2005 in hun aangifte inkomstenbelasting in aftrek konden brengen. Zij stelden dat wethouders en gedeputeerden hun beroepskosten in aftrek mochten brengen op grond van bewust begunstigend beleid van de staatssecretaris van Financiën en namen het standpunt in dat zij daarop ook recht hadden.
In beide uitspraken stelde het hof dat het beleid – dat wil zeggen de kwalificatie van wethouders en gedeputeerden als resultaatgenieters – slechts was gevoerd ten aanzien van een bepaalde groep belastingplichtigen en berustte op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof achtte aannemelijk dat zonder die onjuiste rechtsopvatting het beleid achterwege zou zijn gebleven. Belastingplichtigen die niet tot die bepaalde groep behoren, kunnen dan ook geen beroep doen op het gevoerde beleid. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is in beide gevallen dan ook afgewezen.
Een beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt in de praktijk slechts sporadisch toegewezen. De uitspraken van de gerechtshoven zijn hier een goed voorbeeld van.