Op 27 februari 2009 deed de rechtbank Breda uitspraak over de noodzaak tot goede onderbouwing van een aansprakelijkstelling bij inlening.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De procedure werd gevoerd tussen een besloten vennootschap die personeel via een uitzendbureau had ingeleend (eiser) en de ontvanger van de belastingdienst (gedaagde). De B.V. was als inlener aansprakelijk gesteld voor een drietal onbetaald gebleven naheffingsaanslagen van het uitzendbureau.
In deze kwestie had, voor de bepaling van de hoogte van de aansprakelijkstelling per inlener, voor de uren waarvan toerekening aan specifieke werknemers redelijkerwijs niet mogelijk was, een evenredige toerekening aan alle bekende inleners plaatsgevonden. Noch de inspecteur noch de ontvanger beschikte over kopieën van de urenbriefjes (of de verkoopfacturen) die ten grondslag waren gelegd aan de naheffingsaanslagen.
Aangezien de aansprakelijkstelling deels gebaseerd was op een pro rata toerekening van de niet aan individuele werknemers toerekenbare uren over de bekende inleners, oordeelde de rechtbank dat belanghebbende zonder aanvullende informatie niet de juistheid kon beoordelen van het gehele bedrag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld. De bewijslast voor de juistheid van het bedrag van de aansprakelijkstelling rust op de ontvanger.
De enkele verwijzing van de ontvanger naar het rapport boekenonderzoek en de spreadsheets, waarin de berekening van de hoogte van de aansprakelijkstelling per jaar per inlener is vastgelegd, is onvoldoende om aan deze bewijslast te voldoen. Het ontbreken van de onderliggende stukken ter zake van de in de spreadsheets opgenomen aantallen uren, dient voor rekening van de ontvanger te blijven, te meer nu sprake is van een aansprakelijkstelling voor de belastingschuld van een derde.
mr. P.H. Bossema- de Greef, BANNING Advocaten