Op 7 juli 2009 deed het Hof Leeuwarden uitspraak in een kwestie waarbij het verweer van een bestuurder van een BV er kort gezegd op neer kwam dat hij als bestuurder niet kon worden aangesproken omdat hij al lange tijd niet betrokken was bij de bedrijfsvoering. Daarnaast zou de bestuurder ook niet op de hoogte zijn gehouden van de in het geding zijnde bestuursbesluiten. Het hof was ondanks deze gestelde omstandigheden van oordeel dat de aangesproken bestuurder aansprakelijk was voor de geleden schade.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Een Friese vennootschap vorderde in eerste aanleg hoofdelijke veroordeling van de beide (indirect) bestuurders van de vennootschap tot betaling van schadevergoeding. Aan deze vordering werd ten grondslag gelegd dat de bestuurders schadeplichtig waren op grond van onbehoorlijk bestuur dan wel onrechtmatig handelen dan wel dat sprake was van een toerekenbare tekortkoming met betrekking tot schending van statutaire bepalingen.
De rechtbank oordeelde dat er in casu bestuursbesluiten waren genomen in strijd met statutaire bepalingen. Vervolgens oordeelde de rechtbank dat een en ander een zwaarwegende omstandigheid opleverde die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurders vestigde. Één van de bestuurders voerde echter aan dat hem niets te verwijten viel omdat de andere bestuurder vanaf 2001 het volledige bestuur naar zich toe trok, dat hij volstrekt solitair handelde en ook alleen de bestuursbesluiten nam. Bovendien zou hij zich alleen nog maar bezig houden met operationele werkzaamheden. Voornoemd verweer faalde naar het oordeel van de rechtbank omdat de betreffende bestuurder wist dan wel kon weten dat hij als medebestuurder medeverantwoordelijk was voor de genomen besluiten en dat hij desondanks alles op zijn beloop liet. Bovendien hadden meerdere besluiten betrekking op een andere vennootschap waarbij deze bestuurder de scepter zwaaide.
De rechtbank was dan ook van oordeel dat de beide bestuurders van de Friese vennootschap hun verplichtingen overeenkomstig artikel 2:9 BW niet waren nagekomen en derhalve krachtens genoemd artikel jo. artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk waren voor de daaruit voortvloeiende schade.
De bestuurder die reeds in eerste aanleg tevergeefs een beroep deed op een zogenaamde disculpatiegrond liet het er niet bij zitten en stelde appel in. Het hof zet in haar arrest nogmaals de belangrijkste wetsbepalingen en jurisprudentie op een rij.
Het hof zet uiteen dat voor aansprakelijkheid op de voet van art. 2:9 BW is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kon worden gemaakt. Of plaats is voor een ernstig verwijt dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Hiertoe behoren: de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, de taakverdeling binnen het bestuur, gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult (HR 10 oktober 1997, NJ 1997, 360).
Het feit dat gehandeld is in strijd met statutaire bepalingen die de vennootschap beogen te beschermen, moet in dit verband als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt, aldus het hof. Het is vervolgens aan de aangesproken bestuurder om ter disculpatie feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert (HR 29 november 2002, NJ 2003, 455 en HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21). De bewijslast ligt daarvoor bij de bestuurder.
Zoals reeds uiteengezet stelde de bestuurder, welke appel had ingesteld, dat hij niet betrokken was bij de bedrijfsvoering van de vennootschap. Er zou sprake zijn van een duidelijke taakverdeling.
Het hof overwoog dat in casu geen sprake was van een duidelijke takenverdeling, maar van een feitelijk gegroeide situatie waarin de bestuurstaken enkel door een van de bestuurders werd uitgeoefend. Gesteld noch gebleken is dat de bestuurder enige actie heeft ondernomen die ertoe strekte dat hij zijn verantwoordelijkheden als bestuurder kon uitoefenen. Daarmee heeft deze bestuurder naar het oordeel van het hof in de eerste plaats niet, althans niet voldoende onderbouwd betwist dat de onderhavige aangelegenheden behoorden tot zijn werkkring als bedoeld in art. 2:9 BW. Dat heeft tot gevolg dat hij krachtens artikel 2:9 BW jo. artikel 2:11 BW in beginsel voor het geheel aansprakelijk is ter zake van de betreffende tekortkomingen. In de tweede plaats is het hof van oordeel dat het feit dat deze bestuurder het bestuur van de vennootschap aan een andere overliet en zelf (hoofdzakelijk) werkte voor een andere vennootschap, zonder dat hij op het handelen van de andere bestuurder ook maar enige controle of invloed uitoefende onvoldoende is voor het oordeel dat hem ter zake van de onderhavige overtredingen van de statuten geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat hij niet in ernstige mate nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
Het hof sluit zich dan ook aan bij het oordeel van de rechtbank dat het beroep van de bestuurder op disculpatie niet opgaat.
mr. P.H. Bossema- de Greef, BANNING Advocaten