De Hoge Raad heeft in een beknopt arrest beslist dat men toch beroep bij de rechter kan instellen tegen een voorlopige aanslag als de definitieve aanslag al onherroepelijk vaststaat. Uit de voorlopige aanslag vloeit namelijk een betalingsverplichting voort, die de ontvanger zo nodig met wettelijke dwangmiddelen kan afdwingen. Dat wordt niet anders als later een definitieve aanslag wordt opgelegd waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend, ook niet indien die definitieve aanslag onherroepelijk komt vast te staan. Daarom heeft men een belang bij een oordeel van de rechter over de vraag of de voorlopige aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
e Hoge Raad heeft in een beknopt arrest beslist dat men toch beroep bij de rechter kan instellen tegen een voorlopige aanslag als de definitieve aanslag al onherroepelijk vaststaat. Uit de feiten in de conclusie van de Advocaat-Generaal ontlenen we het volgende.
Een man had in april 2006 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 ontvangen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 4.987. Dit resulteerde in een teruggaaf van € 3.271. In juni 2006 ontving hij een nadere voorlopige aanslag 2005 naar een belastbaar inkomen van € 13.445. Op grond van deze aanslag moest de man de verleende teruggaaf terugbetalen. De man maakte bezwaar tegen de nadere voorlopige aanslag. De inspecteur kwam aan het bezwaar tegemoet en verleende in augustus 2006 een voorlopige teruggaaf naar een belastbaar inkomen van € 4.616. Dit leidde weer tot een teruggaaf van € 3.271. In oktober 2006 volgde andermaal een nadere voorlopige aanslag 2005, naar een belastbaar inkomen van € 13.445 en een te betalen bedrag van € 3.271. Bij deze aanslag was ook € 96 aan heffingsrente in rekening gebracht. De man maakte ook bezwaar tegen deze tweede nadere voorlopige aanslag.
De inspecteur berichtte de man kort na deze tweede nadere voorlopige aanslag dat hij de verlangde aftrekpost alsnog zou toestaan en het bezwaar voor het overige zou afwijzen. Er volgde echter geen formele uitspraak op bezwaar. Wel ontving de man een verminderingsbeschikking waarbij het belastbaar inkomen was verminderd. De verminderingsbeschikking vermeldde onder meer dat tegen de beschikking geen bezwaar en beroep openstond. Vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar stelde de man beroep in bij Rechtbank Arnhem.
In januari 2007 ontving de man een definitieve aanslag over 2005 naar een belastbaar inkomen van € 13.391. Deze aanslag leidde na verrekening van loonheffing en eerdere voorlopige aanslagen (€ 20) tot een te betalen bedrag van nihil. De man maakte tegen deze aanslag geen bezwaar. Deze aanslag stond onherroepelijk vast voordat de rechtbank de zaak over de voorlopige aanslag in behandeling nam.
De rechtbank verklaarde het beroep van de man ongegrond en Hof Arnhem bevestigde deze uitspraak in hoger beroep. Het hof had daarbij ook de stelling van de inspecteur verworpen dat het beroep van de man niet ontvankelijk was omdat de definitieve aanslag al was opgelegd voordat de zaak voor de rechtbank werd behandeld. De man had volgens het hof wel belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, ook al was deze verrekend met de definitieve aanslag. Bij vernietiging van de voorlopige aanslag verkreeg de man namelijk een geldelijk voordeel. De man en de staatssecretaris van Financiën stelden beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. Daarbij herhaalde de staatssecretaris zijn stelling over de niet-ontvankelijkheid van de man in zijn beroep voor de rechtbank.
De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de staatssecretaris. Uit de voorlopige aanslag vloeit namelijk een betalingsverplichting voort, die de ontvanger zo nodig met wettelijke dwangmiddelen kan afdwingen. Dat wordt niet anders als later een definitieve aanslag wordt opgelegd waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend, ook niet indien die definitieve aanslag onherroepelijk komt vast te staan. Daarom heeft men een belang bij een oordeel van de rechter over de vraag of de voorlopige aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Vervolgens beoordeelde de Hoge Raad ook het cassatiemiddel van de man en concludeerde dat dit middel niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.