Op 20 december 2011 oordeelde het Hof ‘s-Hertogenbosch dat een bergingsmedewerker geen recht op loon had tijdens beschikbaarheidsdiensten waarbij hij zijn voertuig mee naar huis nam. Het voertuig was geen mobiele werkplek in de zin van artikel 3d van de Richtlijn 2002/15/EG. De zaak verliep als volgt.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Feiten
Werknemer was op 22 augustus 2005 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij een rechtsvoorganger van werkgever in de functie van chauffeur/berger op basis van een 40-urige werkweek (8.00 tot 17.00 uur). In januari 2007 zijn bij werkgever de ‘Aanvullende regelingen arbeidsvoorwaarden’ gepresenteerd, die zouden gelden in aanvulling op de arbeidsvoorwaarden zoals vastgelegd in de cao en die voorzien in een piketvergoeding van € 2,09 per uur (maximaal € 16,72 per dag). Werknemer heeft op 26 oktober 2008 de arbeidsovereenkomst met werkgever opgezegd tegen 1 december 2008. Werknemer heeft vervolgens achterstallig loon gevorderd, bestaande uit onder meer achterstallige piketvergoedingen.
Vorderingen werknemer
Werknemer was van mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat een beloning zoals bij normale werktijd voor piketdiensten niet aan de orde is. Daartoe voerde werknemer het volgende aan.
Gedurende het dienstverband draaide hij om de week avond-/nacht- en weekenddiensten naast het reguliere werk en verrichtte hij tijdens de diensten dezelfde werkzaamheden als die hij tijdens het reguliere werk verrichtte. Tijdens de diensten diende hij zijn bergingsvoertuig mee naar huis te nemen en zich op of rondom het voertuig te bevinden omdat hij binnen 20 minuten na een melding van een ongeval ter plaatse moest zijn.
Zijn voertuig was zijn werkplek. Volgens werknemer waren zijn diensten geen piketdiensten, beschikbaarheidsdiensten, aanwezigheidsdiensten of consignatiediensten. Verschillend belonen van actieve en inactieve uren was volgens werknemer niet aan de orde. Werkgever zou ten onrechte enkel de uren verband houdende met de feitelijke afhandeling van incidenten vergoed hebben en de overige uren niet. De piketregeling van werkgever was niet van toepassing, aldus werknemer. Volgens werknemer dienen alle diensten die hij heeft verricht naast het reguliere werk, volledig als arbeidstijd te worden aangemerkt. Hierbij heeft werknemer zich beroepen op verschillende Europese richtlijnen. Werkgever heeft deze vorderingen gemotiveerd betwist.
Beoordeling hof
Het hof overwoog als volgt. De kern van het geschil is de (wijze van) vergoeding van de door werknemer gewerkte uren tijdens de diensten, in het bijzonder die uren waarop hij zich beschikbaar heeft gehouden maar geen bergingswerkzaamheden heeft verricht.
Werknemer heeft gesteld dat hij in de relevante periode een mobiele werknemer is geweest in de zin van artikel 3d van de Richtlijn 2002/15/EG betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer verrichten. Genoemde richtlijn is ingevolge haar artikel 2 lid 1 evenwel uitsluitend van toepassing op mobiele werknemers die vallen onder – kort gezegd – de Verordening tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (Vo 3280/85) dan wel de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen in het internationale vervoer over de weg (AETR-overeenkomst). Artikel 4 lid 7 Vo 3280/85 bepaalt dat de verordening niet geldt voor “voertuigen die gebruikt worden in noodsituaties of voor reddingsoperaties”, terwijl lid 10 hetzelfde bepaalt voor “voertuigen die speciaal zijn uitgerust voor reparaties en wegslepen”. Artikel 2 AETR bepaalt dat de overeenkomst niet van toepassing is op internationaal vervoer van goederen over de weg verricht met “voertuigen die gebruikt worden in noodsituaties of voor reddingsoperaties” en voor “voertuigen die speciaal zijn uitgerust voor de hulpverlening aan motorrijtuigen”.
Gezien de door werknemer verrichte werkzaamheden viel hij in de relevante periode niet onder Richtlijn 2002/15/EG doch uitsluitend onder de richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd.
Stel dat in de onderhavige zaak de Europese richtlijn 2002/15/EG en het arbeidstijdenbesluit vervoer van toepassing zouden zijn en werknemer als mobiele werknemer zou dienen te worden beschouwd, dan nog kan naar het oordeel van het hof het betoog van werknemer, dat zijn diensturen steeds als arbeidstijd dienen te worden aangemerkt, niet worden gevolgd. Reeds uit de eigen stellingen van werknemer blijkt dat het niet noodzakelijk was dat hij tijdens zijn diensten in of rondom de bergingsauto diende te verblijven.
Voorts volgt onder meer uit het Jaegerarrest en de Vorelbeschikking dat zelfs in de situatie dat diensten volledig als arbeidstijd moeten worden aangemerkt, de perioden van daadwerkelijke arbeidsprestaties en perioden waarin geen arbeid wordt verricht, verschillend mogen worden beloond. Zulks geldt ook voor onderhavige situatie. Dat de differentiatie in beloning moet zijn gebaseerd op een heldere en objectieve maatstaf valt in voormelde uitspraken niet te lezen. Naar het oordeel van het hof stond het werkgever, gelet op bovenstaande, vrij actieve en inactieve diensturen gedifferentieerd te belonen.
Het hof heeft het de vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd en de vordering van werknemer afgewezen.