De kantonrechter te Haarlem heeft zich op 18 september 2013 uitgelaten over de vordering van een werknemer om het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en werknemer weder te werk te stellen. De kantonrechter oordeelde dat er geen reden was voor een ontslag op staande voet, aangezien niet vast is komen te staan dat werknemer frauduleuze handelingen zou hebben verricht.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Feiten
Werknemer is sinds mei 1993 in dienst bij werkgever. Sindsdien werkt werknemer als countermedewerker bij diverse verkooppunten op de Luchthaven Schiphol. Werknemer heeft op 6 september 2010 getekend voor ontvangst van de kassierovereenkomst, waarin de regels zijn vastgelegd die een kassamedewerker dient na te leven bij het verrichten van kassawerkzaamheden.
Bij brief van 2 december 2013 heeft werkgever werknemer bericht dat tijdens een onderzoek ten aanzien van het naleven van de kassierovereenkomst is gebleken dat werknemer zich niet structureel houdt aan de naleving hiervan. Werknemer ontvangt daarvoor een officiële schriftelijke waarschuwing. Hierbij wordt aangegeven dat het niet naleven van de kassierinstructie kan leiden tot ontslag. Op basis van verschillende fraude-indicatoren, zoals voorraad- en kasverschillen heeft werkgever een extern bureau opdracht gegeven om een technisch observatieonderzoek te doen naar deze werknemer. Hiervoor is in de periode van 27 februari 2013 tot en met 10 april 2013 gebruik gemaakt van videoapparatuur. Uit het onderzoeksrapport blijken vijf strafrechtelijke incidenten die gepleegd zijn door werknemer en hebben betrekking op “verkopen buiten de kassa om”. Op basis van deze bevingen wordt werknemer bij brief van 25 juni 2013 door werkgever op staande voet ontslagen.
Vordering werknemer
Werknemer vordert bij wijze van voorlopige voorziening voor recht te verklaren dat werknemer tijdig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag en dat het verleende ontslag op staande voet nietig is. Daarnaast vordert werknemer dat werkgever veroordeeld wordt om werknemer binnen 24 uur na het vonnis toe te laten tot zijn bedrijf om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom.
Hiertoe stelt werknemer het volgende. De vermeende diefstal is in maart 2013 geconstateerd, terwijl het ontslag op staande voet pas op 25 juni 2013 is gegeven. Er is daarom niet voldaan aan het onverwijldheidscriterium. Werkgever heeft niet voldaan aan de waarschuwingsplicht en ook niet aan haar mededelingsplicht. De onderzoeksmethoden van het onderzoeksbureau zouden zijn gemanipuleerd en werknemer heeft onder druk van bedreiging zijn initialen onder het gespreksverslag moeten zetten. De gebreken die kleven aan de onderzoeksmethoden dienen aan werkgever te worden aangerekend. Tevens heeft werkgever geen genuanceerde afweging gemaakt bij de beoordeling van het vereiste van de ‘dringende reden’ en had werkgever de aard, de ernst van de gedraging, lengte dienstverband en persoonlijke omstandigheden van werknemer mee moeten wegen.
Beoordeling kantonrechter
Ten aanzien van de onverwijldheid is het oordeel van de kantonrechter als volgt. Voldoende is gebleken dat het onderzoek naar de waarnemingen van werknemer op de werkplek zeer tijdrovend was. Werkgever heeft daarom juist gehandeld om in afwachting van de resultaten werknemer niet al in maart 2013 op staande voet te ontslaan. Daarnaast staat vast de het ontslag op staande voet onmiddellijk is gegeven nadat de onderzoeksresultaten met werknemer zijn besproken. Werkgever heeft aan het ontslag op staande voet als dringende reden ten grondslag gelegd dat werknemer in strijd heeft gehandeld met de kassierovereenkomst en dat hij stelselmatig frauduleuze handelingen met zijn kassa heeft verricht. Daarnaast beroept werkgever zich op de eerdere schriftelijke waarschuwing aan werknemer uit 2003. De kantonrechter is na het zien van de videobeelden echter niet (voorlopig) overtuigd dat sprake is van frauduleuze handelingen door werknemer. Werknemer heeft ter zitting zijn visie op de beelden gegeven en deze zijn volgens de kantonrechter geloofwaardig. Het feit dat werknemer pas op de zitting zijn visie heeft gegeven in plaats van een eerder stadium, mag niet in zijn nadeel werken. Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter voorshands tot de conclusie dat op basis van de beschikbare gegevens niet gezegd kan worden dat sprake is geweest van frauduleuze handelingen aan de zijde van werknemer.
Ook is onvoldoende gemotiveerd weersproken dat werknemer wel in strijd zou hebben gehandeld met de kassiersovereenkomst met betrekking tot het open laten staan van de kassa en/ of het gebruik van dienst eigen portemonnee bij het geven van wisselgeld. Gelet op het lange dienstverband van werknemer en het feit dat niet gebleken is van andere ongeoorloofde gedragingen sinds de waarschuwing die in 2003 is gegeven, is de kantonrechter van oordeel dat deze handelingen in strijd met de kassiersovereenkomst van onvoldoende gewicht zijn om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de waarschuwing in december 2003 is gegeven, terwijl werknemer pas vanaf mei 2003 in zijn huidige functie werkzaam was. De verweten gedragingen van destijds moeten dan ook gezien worden als beginnersfouten.
De kantonrechter oordeelt dat de gevorderde wedertewerkstelling zal worden toegewezen. Werkgever heeft nog aangevoerd dat terugkeer van werknemer op de werkplek niet meer mogelijk is, omdat zij geen vertrouwen meer in hem heeft. Echter, de kantonrechter oordeelt dat het wegvallen van het vertrouwen te voorbarig is. Werkgever zal daarom naar mogelijkheden moeten zoeken om werknemer weer te werk te stellen. Dit geldt temeer nu sprake is van een langdurig dienstverband en werknemer gezien de huidige economische situatie groot belang heeft bij het behoud van zijn dienstbetrekking. Gelet op de mogelijkheid dat werkgever voorzieningen voor werknemer zal moeten treffen zal werkgever een langere termijn worden gegund om werknemer weer tot diens werkzaamheden toe te laten op laste van een dwangsom.
ECLI:NL:RBNHO:2013:9338