De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 12 september 2017 dat het college, door het onderzoek te beperken tot een twintigtal bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst of nationaliteit heeft gehandeld in strijd met het discriminatieverbod.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1229 en ECLI:NL:CRVB:2015:1231) is een bijstandverlenend orgaan in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing, en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de algemene onderzoeksbevoegdheid risicoprofielen toe te passen. Zoals de Raad in die uitspraken heeft uiteengezet kunnen ervaringen met groepen bijstandsgerechtigden en criteria die objectief een risicoprofiel voor niet gemeld vermogen in het buitenland vormen, rechtvaardigen dat de algemene onderzoeksbevoegdheid ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden met een niet-Nederlandse herkomst, een bepaalde leeftijd en een bepaald vakantiegedrag wel wordt ingezet en niet ten aanzien van de overige bijstandsgerechtigden. Indien, zoals in dit geval, niet duidelijk tot uitdrukking komt op basis van welke objectieve criteria er op welk moment is geselecteerd en wat de uitkomsten daarvan zijn en alleen onderzoek heeft plaatsgevonden naar bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst of met de Turkse nationaliteit, dan gaat het om een onderscheid dat volgens de rechtspraak van het EHRM als “verdacht” is aan te merken. Een zodanig onderscheid dient te worden gerechtvaardigd door “zeer gewichtige redenen”.
Dat volgens het college om verschillende redenen in andere landen dan Turkije een onderzoek naar bezit van onroerende zaken niet goed mogelijk is, kan in dit geval niet dienen als een dergelijke zeer gewichtige reden om het onderzoek slechts te richten op bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst. Wil het onderscheid naar nationaliteit verenigbaar zijn met artikel 14 van het EVRM dan moet het college het bewijs leveren dat er zeer gewichtige redenen zijn die het gemaakte onderscheid rechtvaardigen. Zie de uitspraak van 13 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2481. De enkele stellingen dat alleen in Turkije onderzoek naar bezit van onroerende zaken goed mogelijk is en dat een substantieel aantal bijstandsgerechtigden in de gemeente Almelo van Turkse afkomst is, zijn daartoe onvoldoende. Dat alleen in Turkije onderzoek naar bezit van onroerend goed mogelijk is betreft slechts een niet onderbouwde aanname van het college. Dat volgens het college een substantieel aantal bijstandsgerechtigden in de gemeente Almelo van Turkse afkomst is, daargelaten of daarvan sprake is, gaat voorbij aan het feit dat het bestand bijstandsgerechtigden van de gemeente Almelo, zo blijkt uit het door het college verstrekte overzicht, ook vele andere (groepen) nationaliteiten kent. Een rechtvaardiging om alleen onderzoek te doen naar personen met een Turkse afkomst is daarmee niet gegeven. Tot slot is niet gebleken dat, zoals het college stelt, in een later stadium ook onderzoek is verricht naar personen met een band met andere landen. Ter zitting is naar voren gekomen dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden binnen de nu aan de orde zijnde themacontrole. Dit leidt tot de conclusie dat het college, door het onderzoek te beperken tot een twintigtal bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst of nationaliteit, waaronder appellante, heeft gehandeld in strijd met het discriminatieverbod. Dit betekent dat de bevindingen uit het in Turkije verrichte onderzoek niet als bewijs aan de besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd.