De consument heeft in 2007 een zogenoemde krediethypotheek bij de geldverstrekker afgesloten. Dit is een aflossingsvrije lening waarbij op ieder moment geld kan worden opgenomen tot aan de opnamelimiet. In april 2020 heeft de geldverstrekker aangekondigd haar opnamebeleid te zullen wijzigen. De wijziging houdt in dat de consument niet meer vrijelijk geld kan opnemen, maar een opnameverzoek moet indienen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De geldverstrekker, RNHB B.V., handelend onder de naam Roparco Hypotheken, gevestigd te Utrecht, verder
te noemen de geldverstrekker, beoordeelt vervolgens of de gewijzigde maandtermijn dan binnen de financiële mogelijkheden van de consument en de wet- en regelgeving met betrekking tot verantwoorde kredietverstrekking past. De consument vindt het niet terecht dat de geldverstrekker het opnamebeleid gewijzigd heeft. In lijn met de uitspraak 2020-889 oordeelt de commissie echter dat de geldverstrekker haar opnamebeleid mocht wijzigen. De vordering van de consument wordt daarom afgewezen.
De consument vindt het niet terecht dat de geldverstrekker het opnamebeleid gewijzigd heeft. De consument stelt dat de wettelijke basis hiervoor ontbreekt. De geldverstrekker heeft weliswaar verwezen naar artikel 4:34 Wet op het financieel toezicht (Wft), maar dat artikel bestaat al sinds 2007 en ziet bovendien niet op opnames binnen de opnamelimiet. Opnames binnen de opnamelimiet moeten dus vrijelijk kunnen plaatsvinden (dus zonder tussentijdse kredietcheck).
De consument vordert daarom dat de geldverstrekker het gewijzigde opnamebeleid laat vallen en hem de mogelijkheid geeft om vrijelijk opnames te doen uit zijn krediethypotheek.
Bij beantwoording van deze vraag is het volgende van belang. Het opnamebeleid valt onder de beleidsvrijheid van de geldverstrekker. Dit betekent dat de geldverstrekker haar opnamebeleid mag wijzigen, tenzij de wijziging onaanvaardbaar zou zijn naar maatstaven van redelijkheid & billijkheid (in de zin van artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). Zoals de commissie in een eerdere uitspraak (met nummer 2020-889) al heeft geoordeeld, was de wijziging van het opnamebeleid niet onaanvaardbaar
De geldverstrekker heeft immers een legitiem belang bij de wijziging van het opnamebeleid.
De geldverstrekker heeft namelijk te maken met een zorgplicht om te waken tegen overkreditering. De geldverstrekker heeft onder meer verwezen naar artikel 4:34 Wft. De consument heeft echter aangegeven dat artikel 4:34 Wft al sinds 2007 bestaat en dat dit wetsartikel dus niet de basis kan vormen voor de wijziging van het opnamebeleid. De geldverstrekker heeft daarop aangegeven dat de wijziging van het opnamebeleid ook is ingegeven door de generieke zorgplicht van artikel 4:24a lid 1 Wft en de toegenomen aandacht voor het risico dat een klant in een locked-up situatie kan geraken door het doen van een opname.
De commissie overweegt als volgt. Zoals de geldverstrekker terecht opmerkt, is er steeds meer aandacht voor overkreditering en wordt er in dat kader steeds meer van kredietverstrekkers verwacht. Zo ziet de AFM erop toe dat kredietverstrekkers hun klanten gedurende de looptijd van het (doorlopend) krediet monitoren. In dat kader is het alleszins begrijpelijk dat de geldverstrekker voortaan wil toetsen of ook opnames binnen de
overeengekomen opnamelimiet wel verantwoord zijn.
Anderzijds begrijpt de commissie ook de wens van de consument om vrijelijk opnames te kunnen doen. Dit weegt echter niet op tegen het zwaarwegende belang van de geldverstrekker om aan haar zorgplicht te kunnen voldoen. Bovendien strekt de zorgplicht ter bescherming van de consument. Uiteindelijk is het namelijk in het belang van consumenten dat de geldverstrekker toetst of opnames wel verantwoord zijn.
Kortom: in lijn met de uitspraak 2020-889 oordeelt de commissie dat de geldverstrekker haar opnamebeleid mocht wijzigen.
In deze zaak speelt nog het volgende. Kifid heeft gedurende deze procedure de consument gewezen op de hiervoor genoemde uitspraak 2020-889 en vervolgens bewerkstelligd dat de consument en de geldverstrekker telefonisch met elkaar gesproken hebben over de mogelijkheden die er voor de consument nog wél zijn binnen het gewijzigde opnamebeleid.
De consument heeft Kifid laten weten dat het een goed gesprek was, maar dat hij toch graag een uitspraak wil. De geldverstrekker zou namelijk het inkomen uit Box 3 niet meetellen, waardoor het voor de consument vrijwel onmogelijk zou zijn om opnames te doen. Hij wil graag dat de commissie zich hier over uitspreekt. De commissie overweegt als volgt. Het feit dat het gewijzigde opnamebeleid wellicht ongunstig uitpakt voor de consument, betekent niet dat de wijziging van het opnamebeleid onaanvaardbaar is. Zoals hiervoor is overwogen, had de geldverstrekker namelijk een legitiem belang bij de wijziging van het opnamebeleid en
woog dit belang zwaarder dan het belang van de consument.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de klacht van de consument ongegrond is en dat zijn vordering moet worden afgewezen.
De commissie wijst de vordering af.