In onderhavige zaak speelde de vraag of de werkgeefster het loon van werkneemster terecht had opgeschort, aangezien werkneemster ten onrechte niet zou hebben meegewerkt aan haar reïntegratieverplichtingen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Werkneemster is met ingang van 15 april 2008 bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van verkoopmedewerker. Op 13 juni 2010 heeft werkneemster haar linkerarm gebroken. Werkneemster heeft daartoe op 29 juli 2010 de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft in zijn rapportage aangegeven dat hij tot en met 30 augustus 2010 geen mogelijkheden ziet voor een vorm van werkhervatting door werkneemster. Werkneemster is vervolgens vanaf 29 juli 2010 twee weken op vakantie gegaan. Op 2 augustus 2010 stuurt de bedrijfsarts echter een e-mail aan werkgeefster waarin hij te kennen geeft dat werkhervatting in aangepaste vorm (zoals representatieve functies) mogelijk is gedurende enkele uren per dag. Werkneemster wordt op vrijdag 13 augustus 2010 uitgenodigd voor een gesprek bij werkgeefster waarin werkgeefster haar een aangepast werkschema overhandigd, met het verzoek diezelfde middag de werkzaamheden gedeeltelijk te hervatten. Werkneemster weigert om passende werkzaamheden te hervatten, waardoor in het re-integratietraject een patstelling ontstaat tussen werkneemster en werkgeefster. In reactie daarop schort werkgeefster de loonbetaling vanaf 29 juli 2010 op. Vervolgens adviseert de bedrijfsarts dat werkneemster in staat wordt geacht om per 6 september 2010 drie uur per dag drie dagen per week lichte, afwisselende passende werkzaamheden te verrichten. Werkneemster houdt zich vanaf 4 september 2010 beschikbaar voor werk conform het advies van de bedrijfsarts en heeft vanaf 15 september 2010 haar werkzaamheden hervat. Bij het verlaten van haar werk op 15 september 2010 heeft werkgeefster aangegeven dat zij conform het aangepaste werkschema ook op vrijdagavond en zaterdagmiddag dient te werken. Werkneemster is vervolgens niet meer op haar werk verschenen en heeft zich ziek gemeld.
Vordering werkneemster en verweer werkgeefster
Werkneemster vordert in kort geding betaling van haar loon vanaf 29 juli 2010 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en vordert tevens wedertewerkstelling voor passende arbeid op haar reguliere werkdagen. Werkneemster legt hieraan ten grondslag dat zij door de bedrijfsarts niet op de hoogte is gesteld van de inhoud van de email aan haar werkgeefster van 2 augustus 2010, waarin de bedrijfsarts heeft geoordeeld dat zij drie uur per dag passende werkzaamheden kon verrichten. Werkneemster heeft als uitgangpunt het rapport van 29 juli 2010 van de bedrijfsarts genomen. Werkneemster voert verder aan dat zij bij aanvang van het dienstverband met werkgeefster is overeengekomen dat zij volgens een vast werkpatroon zou werken, waarbij zij uitdrukkelijk heeft aangegeven niet op de vrijdagen en weekenden te willen werken, hetgeen nu wel van haar werd gevraagd in het kader van de passende werkzaamheden. Werkneemster stelt verder dat zij met toestemming van werkgeefster en de bedrijfsarts op vakantie is gegaan. Werkgeefster vordert afwijzing van de vorderingen van werkneemster. Werkgeefster voert daartoe aan dat de bedrijfsarts in tegenstelling tot zijn conclusie in de rapportage van 29 juli 2010 in een uitgebreide rapportage van 2 augustus 2010 werkneemster in staat acht passende werkzaamheden te verrichten voor drie uur per dag. Werkgeefster stelt dat zij naar aanleiding van het rapport van 2 augustus 2010 tevergeefs heeft getracht om contact met werkneemster te krijgen. Werkneemster was echter op vakantie, terwijl werkgeefster hiervoor geen toestemming had gegeven. Voorts stelt werkgeefster zich op het standpunt dat werkneemster ook na 15 augustus 2010 haar werkzaamheden niet heeft hervat, waardoor werkgeefster het salaris heeft opgeschort vanaf 29 juli 2010. Werkgeefster geeft aan dat zij vanaf 1 september haar loonbetalingsverplichting weer heeft hervat.
Beoordeling
De kantonrechter is vooralsnog van mening dat de bodemrechter zal oordelen dat werkgeefster op onjuiste gronden de loonbetaling jegens werkneemster gedeeltelijk heeft opgeschort. Volgens de kantonrechter is het geschil tussen partijen ingegeven door een communicatieprobleem. Indien beide partijen op de hoogte waren gesteld van het rapport van 2 augustus 2010 door de bedrijfsarts dat werkneemster in staat was om passende werkzaamheden te verrichten, hadden partijen hieraan invulling kunnen geven. De kantonrechter acht het opmerkelijk dat de bedrijfsarts zijn nieuwe bevindingen op 2 augustus 2010 alleen aan de werkgeefster rapporteert. De kantonrechter is van mening dat werkneemster er vanuit mocht gaan dat zij op vakantie mocht gaan, met als gevolg dat vooralsnog van een inhouding van het loon gedurende de periode welke werkneemster op vakantie is geweest geen sprake kan zijn.
Het komt de kantonrechter niet onbegrijpelijk voor dat werkneemster haar hakken in het zand zet, nadat werkneemster na haar vakantie op 13 augustus 2010 rauwelijks werd geconfronteerd met een voor haar niet kenbaar oordeel van de bedrijfsarts en een door werkgeefster aangepast werkrooster. Het feit dat werkneemster op 13 augustus 2010 nog telefonisch contact heeft gehad met een medewerkster van de bedrijfsarts, waarin enkel is gesproken over de gevolgen van het niet nakomen van een advies van de bedrijfsarts, maakt dit niet anders. Het is aannemelijk dat onduidelijkheden omtrent advies in dat telefoongesprek bij werkneemster ook niet zijn weggenomen, waardoor de gevolgen van voornoemde gang van zaken naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in de risicosfeer van werkgeefster liggen. De kantonrechter wijst de loonvordering van werkneemster toe en wijst de vordering tot wedertewerkstelling af. De kantonrechter acht een door hem afgedwongen wedertewerkstelling van werkneemster niet in het belang van partijen. De kantonrechter verwijst partijen terug naar de onderhandelingstafel om tot een oplossing te komen, waarbij het initiatief tot overleg moet liggen bij de werkgeefster.
mr. Anneke Oonk, Van Diepen Van der Kroef Advocaten